ECLI:NL:HR:1999:AA3369
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- A. Neleman
- M. van der Putt-Lauwers
- J. Fleers
- W. de Savornin Lohman
- H. Heemskerk
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam inzake een geldleningsovereenkomst en verjaring
In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser en de erven van de overledene, die een geldleningsovereenkomst betrof. Eiser had in juli 1974 van de overledene een bedrag van ƒ 10.000,-- geleend, maar weigerde dit bedrag terug te betalen na een sommatie van de overledene in september 1994. De Rechtbank te Haarlem heeft eiser bij verstekvonnis op 13 december 1994 veroordeeld tot betaling van het geleende bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Eiser heeft hiertegen verzet aangetekend, maar de Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard en het verstekvonnis bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat de vonnissen van de Rechtbank heeft bekrachtigd in een arrest van 20 november 1997.
Eiser heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, waarbij de Hoge Raad de zaak heeft beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld over de verjaringstermijn van de vordering. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan de erven van de overledene opgelegd, die tot op dat moment aan eiser verschuldigd waren.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak om de verjaringstermijnen correct te interpreteren in het kader van geldleningsovereenkomsten, en dat de verjaringstermijn pas begint te lopen op het moment dat de vordering opeisbaar is, wat in dit geval afhankelijk was van de opzegging van de lening door de overledene.