ECLI:NL:GHSHE:2020:2542

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
19/00658 en 19/00659
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges omgevingsvergunningen en bouwkosten in Maastricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die al meer dan 20 jaar eigenaar is van twee panden in Maastricht. Hij heeft vergunningen aangevraagd voor de legalisering van verbouwingen die in het verleden zijn uitgevoerd, maar niet door hemzelf. De heffingsambtenaar van de Gemeente Maastricht heeft aanslagen leges opgelegd op basis van de bouwkosten die hij heeft vastgesteld. De belanghebbende betwist de hoogte van deze aanslagen en de toepassing van verhoogde tarieven van 125% en 150% voor de leges. De rechtbank heeft de aanslagen in eerste instantie verminderd, maar de belanghebbende gaat in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de heffingsambtenaar de aanslagen op basis van de juiste bouwkosten heeft vastgesteld en dat de verhoogde tarieven terecht zijn toegepast. Het hof oordeelt dat de extra werkzaamheden die de gemeente moet verrichten bij aanvragen ter legalisatie van bouwactiviteiten zonder vergunning, rechtvaardigen dat hogere leges worden geheven. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 19/00658 en 19/00659
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van de Rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 17 oktober 2019, nummers AWB 18/1503 en 18/3120 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Gemeente Maastricht,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft twee aanslagen leges omgevingsvergunning (een met betrekking tot de aanvraag voor [adres 1] en een met betrekking tot de aanvraag voor [adres 2] 14b, 14c en 14d in [plaats] ) opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar met betrekking tot [adres 1] gegrond en het bezwaar met betrekking tot [adres 2] 14b, 14c en 14d ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep met betrekking tot [adres 1] gegrond en het beroep met betrekking tot [adres 2] 14b, 14c en 14d ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft verweerschriften ingediend.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2020 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] en [heffingsambtenaar] namens de heffingsambtenaar.
Op deze zitting zijn de zaken met nummers 19/00658 en 19/00659 gelijktijdig behandeld.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2.Feiten

[adres 1]
2.1.
Belanghebbende heeft in 1998 het pand [adres 1] in [plaats] gekocht. Op 6 maart 2016 heeft belanghebbende bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht een omgevingsvergunning aangevraagd voor legalisatie van de verbouwingen van het pand [adres 1] in [plaats] ten behoeve van kamerverhuur. In de aanvraag heeft belanghebbende onder projectomschrijving vermeld: “woningsplitsing en omzetting naar kamers”. Verder heeft belanghebbende in de aanvraag aangegeven dat voor de bouwwerkzaamheden niet eerder een vergunning werd aangevraagd. Belanghebbende heeft een oppervlakte van 413 m2 opgegeven. Hij heeft € 21.000 als bouwkosten opgevoerd voor een dakkapel en het brandveilig maken van het pand.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van deze aanvraag de aanslag vastgesteld naar een bedrag van € 10.607,65 aan leges bouwactiviteiten op basis van € 247.800 aan bouwkosten.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag verminderd naar een bedrag van € 6.583,67 aan leges bouwactiviteiten. De heffingsambtenaar heeft daarbij de bouwkosten vastgesteld op € 154.707. Bij de vaststelling van de bouwkosten is hij uitgegaan van een inhoud van 1.239 m3 en een prijs per eenheid voor “appartementen beter” van € 403 per m3. Op grond van de regeling vaststelling bouwkosten 2018 is een korting van 70% toegepast. De berekening luidt als volgt: 1.239 x € 403 x 0,3 en € 4.912 voor de dakkapel = € 154.707. Hierop heeft de heffingsambtenaar het tarief van artikel 2.1.1.1 van de tarieventabel bij de Verordening op de heffing en invordering van legesverordening fysieke diensten Maastricht 2016 (hierna: legesverordening 2016) toegepast en op grond van artikel 2.6.11 van die tabel een tarief van 125% toegepast.
2.4.
De rechtbank heeft de aanslag verminderd naar een bedrag van € 5.385,12 aan leges bouwactiviteiten. De rechtbank heeft bij de berekening van de bouwkosten de prijs per eenheid voor “appartement standaard” van € 328 toegepast.
[adres 2] 14b, 14c en 14d
2.5.
Belanghebbende heeft in 1994 het pand [adres 2] 14 gekocht. Op 21 januari 2018 heeft belanghebbende bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht een omgevingsvergunning aangevraagd voor legalisatie van de verbouwingen van het pand [adres 2] 14 in [plaats] tot drie appartementen. In de aanvraag heeft belanghebbende onder projectomschrijving vermeld: “legalisatie woningsplitsing”. Verder heeft belanghebbende in de aanvraag aangegeven dat voor de bouwwerkzaamheden niet eerder een vergunning werd aangevraagd. Belanghebbende heeft een oppervlakte van 240 m2 opgegeven. Hij heeft € 1.500 als kosten opgevoerd.
2.6.
De heffingsambtenaar heeft naar aanleiding van deze aanvraag de aanslag vastgesteld naar een bedrag van € 3.385,77 aan leges bouwactiviteiten op basis van € 66.044 aan bouwkosten. Bij de vaststelling daarvan is hij uitgegaan van een inhoud van 720 m3 en een prijs per eenheid voor “appartementen standaard” van € 312 per m3. Op grond van de regeling vaststelling bouwkosten is een korting van 70% en een correctie door marktwerking van 2% toegepast. De berekening luidt als volgt: 720 x € 312 x 0,3 = € 67.392 min 2% (€ 1.348) = € 66.044. Hierop heeft de heffingsambtenaar het tarief van artikel 2.3.1.1.2 van de tarieventabel bij de Verordening op de heffing en invordering van legesverordening fysieke diensten Maastricht 2018 (hierna: legesverordening 2018) toegepast en op grond van artikel 2.3.1.3 van die tabel een tarief van 150% toegepast. De heffingsambtenaar heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil, alsmede conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Zijn de aanslagen berekend op basis van de juiste bouwkosten?
II. Heeft de heffingsambtenaar terecht het verhoogde tarief van 125% in 2016 en 150% in 2018 toegepast?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Maastricht heeft op 6 oktober 2015 de legesverordening 2016 vastgesteld. Deze verordening is per 1 januari 2016 inwerking getreden. Deze verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

Artikel 2 Belastbaar feitOnder de naam ‘leges’ worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieven tabel.
Artikel 3 BelastingplichtBelastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
(…)
Artikel 5 Tarieven1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)
Tarieventabel Legesverordening fysieke diensten 2016
(…)
2.1bouwactiviteiten
2.1.1.1 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a. van de Wabo (bouwen of verbouwen van een bouwwerk) bedraagt het tarief: (…)
b. indien de bouwkosten meer dan € 50.000 doch niet meer dan € 250.000 bedragen een bedrag van € 1.665,15 (…) vermeerderd met een bedrag van € 17,20 (…) voor elke € 500 boven € 50.000.
(…)
2.1.11 Onder bouwkosten (…) wordt verstaan de kosten die ontstaan door en worden gemaakt voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning (…) is aangevraagd dan wel verleend tot en met de oplevering van dat (bouw) werk, exclusief BTW, en worden berekend op basis van door de heffingsambtenaar vast te stellen dan wel vastgesteld genormeerde eenheidsprijzen per type bouwwerk.
(…)
2.6.11 Indien een aanvraag voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning wordt ingediend na aanvang of gereedkomen van de activiteit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, sub a t/m h van de Wabo, bedraagt het tarief 125% van de op grond van het betreffende onderdeel verschuldigde leges.”
4.2.
De heffingsambtenaar heeft op 16 maart 2016 de regeling voor het vaststellen van bouwkosten vastgesteld. Deze regeling luidt als volgt:

Vaststellen bouwkosten.
De bouwkosten van een bouwwerk zijn de basis waarop de verschuldigde leges voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning Wabo met bouwactiviteiten worden berekend. Deze bouwkosten dienen op het aanvraagformulier voor een initiatiefverzoek en de omgevingsvergunning door de aanvrager te worden vermeld. Om te kunnen beoordelen of de bouwkosten op een juiste wijze zijn berekend, zijn door een onafhankelijk bureau op basis van bestaande, geactualiseerde gegevens gegenereerde kengetallen en opgestelde analyses, twee tabellen (nieuwbouw en verbouw) samengesteld, waarin voor de meest voorkomende gebouwtypes de genormeerde bouwkosten per eenheid zijn weergegeven. Door het hanteren van deze tabellen ontstaat een uniforme en voor de burgers transparante methode waarop de opgegeven bouwkosten worden getoetst en definitief vastgesteld.
Beslispunten:
1. De tarievenlijst nieuwbouw 2015 en de tarievenlijst verbouw 2015 van toepassing te verklaren per 15 maart 2016 voor het vaststellen van de bouwkosten van de daarbij behorende gebouwtypes (nieuwbouw en verbouw). (…)”
4.3.
De legesverordening 2018 is per 1 januari 2018 inwerking getreden. Deze verordening is voor wat betreft de hier van belang zijnde bepalingen gelijkluidend aan de legesverordening 2016. De van belang zijnde bepalingen uit de tarieventabel voor 2018 luiden voor zover van belang als volgt:

Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunningHoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen2.1.1.1 Onder de bouwkosten wordt in deze titel verstaan een raming van de bouwkosten exclusief BTW op basis van het product van de eenheidsprijzen voor het uit te voeren werk en de inhoud c.q. oppervlakte c.q. lengte van het bouwwerk, conform de door de heffingsambtenaar vast te stellen regeling vaststellen bouwkosten ten behoeve van de leges
(…)
Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning2.3.1
Bouwactiviteiten (…)2.3.1.1 Indien de aanvraag terzake een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo, bedraagt het tarief (…)
2.3.1.1.2 indien de bouwkosten € 50.00 tot € 250.000 bedragen € 1.885,00 (…) vermeerderd met, voor elke € 500 waarmee het bedrag aan bouwkosten de € 50.000 overstijgt: € 17,95 (…)
Achteraf ingediende aanvraag2.3.1.3 Onverminderd het bepaalde in subonderdeel 2.3.1.1 (…) bedraagt het tarief, indien de in dat subonderdeel bedoelde aanvraag wordt ingediend na aanvang of gereedkomen van de bouwactiviteit: 150% van de op grond van het betreffende onderdeel verschuldigde leges.”
4.4.
De heffingsambtenaar heeft op 14 april 2018 de regeling vaststelling bouwkosten 2018 bekendgemaakt. Bij deze regeling is in bijlage I de tabel voor de berekening van bouwkosten 2018 van toepassing verklaard. Deze tabel wijkt af van de in 2016 geldende regeling. Deze tabel luidt, voor zover van belang:
“Nr. Type
hoeveelheid
eenheid
Prijs/eenheid
Totaal in €, excl. btw
Woongebouwen (niet grond gebonden)
m2
1. Appartementen standaard
1
m3
328,00
328
2. Appartementen beter
1
m3
403,00
403
(…)
Verbouw renovatie: A(…)
Correctie casco (…) -70% (…)”
I Bouwkosten
[adres 1]
4.5.
Belanghebbende betoogt dat hij bij aanvraag € 21.000 aan kosten heeft opgegeven en dat de gemeente daar ten onrechte niet van uit is gegaan. Hij heeft het pand in 1998 gekocht en zelf geen verbouwingen gerealiseerd. Op deze manier, aldus belanghebbende, moet hij leges betalen voor verbouwingen die hij niet zelf heeft uitgevoerd.
4.6.
Deze klacht kan niet slagen. Op grond van artikel 3 van de legesverordening 2016 is de aanvrager van de dienst belastingplichtig. De tarieventabel verstaat onder bouwkosten de kosten die ontstaan door en worden gemaakt voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd dan wel verleend tot en met de oplevering van dat (bouw)werk, exclusief BTW. Deze bouwkosten worden berekend op basis van door de heffingsambtenaar vast te stellen dan wel vastgestelde genormeerde eenheidsprijzen per type bouwwerk. De leges worden op grond van artikel 2.1.1.1 van de tarieventabel geheven naar het tarief op basis van de vastgestelde bouwkosten. Het staat de gemeente vrij om niet de werkelijke bouwkosten als uitgangspunt te nemen maar de bouwkosten te baseren op de in de regeling opgenomen tarieventabel. Daarbij heeft de gemeentelijke regelgever de haar toekomende beoordelingsvrijheid niet overschreden [1] .
4.7.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat voor de verbouwing waarbij het pand op [adres 1] in verschillende appartementen is opgesplitst indertijd geen vergunning is verleend en dat de aanvraag diende ter legalisering van deze situatie. Aangezien belanghebbende een aanvraag heeft gedaan ter verkrijging van een vergunning voor de splitsing van het pand in appartementen, heeft de heffingsambtenaar bij de bepaling van de bouwkosten terecht de kosten vastgesteld met toepassing van de regeling. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij de bepaling van de bouwkosten de regeling vaststelling bouwkosten toegepast die in 2018 van kracht was. Deze regeling is gunstiger voor belanghebbende omdat daarin rekening wordt gehouden met een korting van 70% op de eenheidsprijs uit de tarieventabel. Naar het oordeel van het hof stond het de heffingsambtenaar vrij om deze voor belanghebbende gunstiger regeling te gebruiken.
4.8.
Voor zover belanghebbende betoogt dat ten onrechte een omgevingsvergunning is aangevraagd en dat had kunnen worden volstaan met een aanvraag voor een vergunning voor gebruik op grond van artikel 2, lid 1, letter c, Wabo [2] die naar een lager tarief is belast, faalt deze klacht. Zoals de heffingsambtenaar heeft uiteengezet zou de aanvraag voor een dergelijke vergunning niet hebben volstaan aangezien de verbouwing die met de aanvraag is gelegaliseerd valt onder de activiteit bouwen.
[adres 2] 14
4.9.
Met betrekking tot het pand [adres 2] 14 betoogt belanghebbende eveneens dat hij aanzienlijk minder bouwkosten heeft gemaakt dan het bedrag van € 66.044 dat door de gemeente wordt berekend. Bij de aanvraag heeft belanghebbende een bedrag van € 1.500 aan bouwkosten vermeld. Belanghebbende heeft dit pand in 1994 gekocht en heeft daaraan zelf geen verbouwingen verricht.
4.10.
Deze klacht kan niet slagen. Het hof verwijst naar wat hiervoor in 4.6. is overwogen. Verder geldt ook voor het pand [adres 2] 14 dat tussen partijen niet in geschil is dat voor de verbouwing waarbij het pand in verschillende appartementen is opgesplitst indertijd geen vergunning is verleend en dat de aanvraag diende ter legalisering van deze situatie. Aangezien belanghebbende een aanvraag heeft gedaan ter verkrijging van een vergunning voor de splitsing van het pand in appartementen, heeft de heffingsambtenaar bij de bepaling van de bouwkosten terecht de kosten vastgesteld met toepassing van de regeling vaststellen bouwkosten 2018.
4.11.
Ook de klacht dat ten onrechte een omgevingsvergunning is aangevraagd en dat had kunnen worden volstaan met een aanvraag voor een vergunning voor gebruik op grond van artikel 2, lid 1, letter c, Wabo die naar een lager tarief is belast, faalt. Ook voor [adres 2] 14 geldt dat de aanvraag voor een dergelijke vergunning niet zou hebben volstaan aangezien de verbouwing die met de aanvraag is gelegaliseerd valt onder de activiteit bouwen.
4.12.
Dit alles leidt tot de conclusie dat vraag I bevestigend moet worden beantwoord.
II Verhoogd tarief
4.13.
Belanghebbende betoogt dat bij zijn aanvragen ter legalisatie ten onrechte het verhoogde tarief van 125% voor [adres 1] en 150% voor [adres 2] 14 is toegepast. Hij wijst erop dat hij zelf de kosten heeft gedragen voor bouwtekeningen en dat de gemeente geen extra werkzaamheden heeft verricht. Belanghebbende ziet deze heffing als een sanctie op het bouwen zonder vergunning. De heffingsambtenaar stelt daartegenover dat de gemeente bij een aanvraag ter legalisering achteraf meer werkzaamheden moet verrichten dan bij een reguliere aanvraag. Zo moeten de ingediende bouwtekeningen worden gecontroleerd, moet archiefwerk worden gedaan, soms moet er een opname ter plekke volgen, en moet een welstandscontrole plaatsvinden zowel van de huidige situatie als van de oude situatie. Verder bleek dat de kosten die de gemeente ter zake maakte hoger uitvielen dan de baten en daarom is het tarief verhoogd naar 150% ter dekking van de kosten.
4.14.
De rechtbank heeft ten aanzien van het verhoogde tarief ten aanzien van de aanslag voor het pand [adres 1] (onder 13) en [adres 2] 14 (onder 8) geoordeeld:
“13. De rechtbank stelt voorop dat, zoals ook volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2009 (ECLI:NL:HR:2009:B11253), verweerder in beginsel op grond van de Legesverordening in samenhang met artikel 2.6.11 van de Tarieventabel bevoegd is om leges te heffen, indien de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend na de aanvang of het gereedkomen van de activiteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid sub a t/m h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de aanvraag aldus dient ter legalisatie van de zonder die vergunning verrichte activiteit. Verweerder heeft toegelicht dat de beoordeling van een aanvraag ter legalisatie bewerkelijker is, nu alle in het verleden vergunde situaties en de te legaliseren (bestaande) situatie in kaart moeten worden gebracht. Bij een vergunningaanvraag voor een nog te realiseren bouwplan kan in het algemeen met een, bouwkundig constructief en welstandelijk, beperkter onderzoek worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat met de toelichting van verweerder duidelijk is dat in het geval een omgevingsvergunning wordt aangevraagd nadat de activiteit is verricht, hieraan meer kosten zijn verbonden dan aan een aanvraag waarbij nog geen aanvang hiermee is gemaakt. Nu die kosten niet zijn gelegen op het gebied van handhaving, is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder conform de Legesverordening de leges bouwactiviteiten en de in de slotzin van overweging 2 vermelde leges met 25% heeft mogen verhogen. De te verrichten extra werkzaamheden vormen een dienst in de zin van artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet, de verhoging is niet als strafsanctie aan te merken.”
“8. De rechtbank stelt voorop dat, zoals ook volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2009 (ECL1:NL:HR:2009:BI 1253), verweerder in beginsel op grond van de Legesverordening in samenhang met artikel 2.3.1.1 en artikel 2.3.6.2 van de Tarieventabel bevoegd is om leges te heffen, indien de aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt ingediend na de aanvang of het gereedkomen van de in die bepalingen vermelde activiteit en de aanvraag aldus dient ter legalisatie van de zonder die vergunning verrichte activiteit. Verweerder heeft toegelicht dat de beoordeling van een aanvraag ter legalisatie bewerkelijker is, nu alle in het verleden vergunde situaties en de te legaliseren (bestaande) situatie in kaart moeten worden gebracht. Bij een vergunningaanvraag voor een nog te realiseren bouwplan kan in het algemeen met een, bouwkundig constructief en welstandelijk, beperkter onderzoek worden volstaan. De rechtbank is van oordeel dat met de toelichting van verweerder duidelijk is dat in het geval een omgevingsvergunning wordt aangevraagd nadat de activiteit is verricht, hieraan meer kosten zijn verbonden dan aan een aanvraag waarbij nog geen aanvang hiermee is gemaakt. Nu die kosten niet zijn gelegen op het gebied van handhaving, is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder conform de Legesverordening de leges bouwactiviteiten, de in de slotzin van overweging 2 vermelde leges “advies welstandcommissie of ambtelijke toets” en leges “monument activiteiten zonder advies RCE” met 50% heeft mogen verhogen. De te verrichten extra werkzaamheden vormen een dienst in de zin van artikel 229, eerste lid, onder b, van de Gemeentewet, de verhoging is niet als strafsanctie aan te merken.”
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank met betrekking tot dit geschilpunt op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het hof maakt deze beslissing van de rechtbank daarom tot de zijne. Het hof voegt daaraan het volgende toe. Belanghebbende klaagt erover dat in zijn geval geen sprake was van extra werkzaamheden omdat hij zelf de bouwtekeningen heeft laten maken en er geen onderzoek ter plaatse is geweest. De heffingsambtenaar heeft dat bestreden en gewezen op extra werkzaamheden zoals archiefwerk en het vergelijken van de oorspronkelijke situatie en de huidige situatie. Zelfs als er in het geval van belanghebbende geen extra werkzaamheden zouden zijn verricht dan slaagt deze klacht ook niet. Er is namelijk geen rechtstreeks verband vereist tussen de hoogte van de geheven leges en de omvang van de ter zake door de gemeente verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten [3] .
4.15.
Vraag II moet daarom ook bevestigend worden beantwoord.
Conclusie
4.16.
Het hoger beroep is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.17.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.18.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep ongegrond;
  • bevestigt de uitspraken van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door J.M. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes en M.M. de Werd, in tegenwoordigheid van M.M. Stassen-Kanters, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:689.
2.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.Zie Hoge Raad 14 augustus 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1943.