ECLI:NL:GHSHE:2020:242

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
20-002284-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord met voorbedachte rade in Molenschot met fatale afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op [slachtoffer] op 17 augustus 2015 in Molenschot. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld. De verdachte heeft [slachtoffer] meerdere keren met een vuurwapen beschoten, terwijl deze ongewapend en weerloos was. De feiten zijn als volgt: na een ontmoeting tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij de verdachte met een vuurwapen aanwezig was, ontstond er een achtervolging. De verdachte heeft op verschillende momenten op het slachtoffer geschoten, wat leidde tot de fatale verwondingen. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor voorbedachte rade. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van [benadeelde 1] niet-ontvankelijk werd verklaard en de vordering van [benadeelde 2] tot schadevergoeding werd toegewezen. Het hof heeft ook de schending van de redelijke termijn in hoger beroep vastgesteld, maar heeft hier geen gevolgen aan verbonden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002284-17
Uitspraak : 30 januari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 juli 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-821132-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te Tilburg op [geboortedatum 1] ,
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, het impliciet primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en aan verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft voorts het hof verzocht om gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , met oplegging van de maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en om niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [benadeelde 1] in de vordering.
Door en namens verdachte is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Molenschot, gemeente Gilze en Rijen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben/heeft verdachte en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen meerdere althans (een) kogels(s) in en/of door het hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer] geschoten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 augustus 2015 te Molenschot, gemeente Gilze en Rijen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen meerdere kogels in en door het hoofd van die [slachtoffer] geschoten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het onderdeel van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2015214563 (TGO Ashford), van de politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 1618.
1. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 28 oktober 2015 door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, dossierpagina’s 426 en 427, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op dinsdag 27 oktober 2015 werd aan het onderzoeksteam TGO Ashford een CD ter beschikking besteld met daarop de melding telefoongesprekken en het portoverkeer rondom TGO Ashford.
Het eerste bestand op de CD is van 17 augustus 2015, 19.28.19 uur.
De centralist van de KMAR (noot griffier: Koninklijke Marechaussee) meldt dat er zojuist op Vliegbasis Gilze-Rijen een schietpartij is geweest.
Er waren twee voertuigen bij betrokken:
  • een witte Audi Q serie, voorzien van het kenteken [kenteken 1] en
  • een zwarte Opel Corsa, voorzien van het kentenen [kenteken 2] .
2. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 18 augustus 2015 door [verbalisant 2] , agent van politie, dossierpagina’s 440 en 441, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op maandag 17 augustus 2015, omstreeks 19.31 uur, kregen wij de opdracht om te rijden naar de vliegbasis te Rijen. Aldaar zou een schietpartij hebben plaatsgevonden. Wij reden de Broekstraat in. Ik zag dat er vlak voor de Broekstraat een kleine zwarte auto geparkeerd stond bij een hek welke toegang gaf tot de vliegbasis. Ik zag vervolgens toen wij de Broekstraat inreden dat er op ongeveer 250 meter aan de linkerzijde van de weg een persoon in de berm lag.
3. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 18 augustus 2015 door [verbalisant 3] , agent van politie, dossierpagina’s 430 t/m 433, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 17 augustus 2015 omstreeks 19.31 uur hoorde ik dat de meldkamer diverse eenheden aanstuurde richting Gilze Rijen. Ik hoorde de meldkamer zeggen dat daar een schietincident gebeurd was. Wij hebben de meldkamer gezegd dat wij mee gingen rijden.
Wij zijn rechts de straat ingereden naar de Broekstraat. Op het moment dat wij stopten, zag ik aan de linkerzijde een blank persoon in de bosschages liggen. Ik zag dat de persoon een wit overhemd aan had. Ik zag dat de man met zijn gezicht naar de grond gericht lag. Ik zag dat de man een blauwe spijkerbroek aan had. Ik wilde controleren of de man nog in leven was. Ik heb de man bij zijn linker heup aan zijn broeksband en riem vast gepakt met mijn linkerhand. Ik heb met mijn rechterhand zijn linkerschouder vastgepakt en heb vervolgens kracht gezet om de man met zijn lichaam naar mij toe te draaien. Ik zag en voelde dat dit lukte. Ik zag dat er op zijn hoofd aan de linkerzijde een gat zat. Ik vermoedde meteen een schotwond gezien de melding.
4. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 18 augustus 2015 door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, dossierpagina 451 t/m 453, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Omstreeks 20:50 uur stond ik bij de wegafzetting aan de kruising Broekstraat met de Heideweg in Molenschot, naar aanleiding van de plaats delict waarbij een man was doodgeschoten. Ik zag dat er een grijze Volkswagen Golf aan kwam gereden. Ik zag dat collega [verbalisant 5] naar het voertuig toe liep. Collega [verbalisant 5] zei dat er een vrouw was die vermoedde dat het om haar vriend te doen was. Ik ben naar die vrouw toegelopen. Zij gaf mij op te zijn [getuige 4] . Zij gaf mij op dat haar vriend om wie het zou gaan heet: [slachtoffer] . Zij gaf aan dat hij een spijkerbroek droeg. Ze liet me een foto van hem zien.
5. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 18 augustus 2015 door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] , beiden hoofdagent van politie, dossierpagina 454, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op maandag 17 augustus 2015 waren wij aanwezig op het politiebureau aan de Ringbaan Zuid te Tilburg. In de hal werd ik, [verbalisant 6] , meteen aangesproken door een oudere vrouw. Wij hebben de vrouw, die vroeg of het slachtoffer haar zoon was, meegenomen naar een verhoorruimte. Zij omschreef onder meer de volgende uiterlijke kenmerken van haar zoon: Hij heeft een groot litteken op zijn buik. Op zijn rechter onderarm staat de naam “Everdina” getatoeëerd. Op zijn linkerarm is een zogenaamde Sleeve getatoeëerd.
Vervolgens hebben wij mevrouw verteld dat de uiterlijke kenmerken van de persoon die wij hebben aangetroffen onder meer een litteken op de buik en een op de linkerarm getatoeëerde Sleeve betroffen.
6. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt d.d. 21 september 2015 door [verbalisant 8] en [verbalisant 1] , beiden hoofdagent van politie, dossierpagina’s 882 t/m 890, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op maandag 17 augustus 2015 werd in Molenschot aan de Broekstraat het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Hij bleek door geweld om het leven gebracht te zijn.
Uit het onderzoek bleek dat [slachtoffer] verbleef [adres SO] . [slachtoffer] reed die dag in een zwarte Opel Corsa voorzien van het kenteken [kenteken 2] .
Bij [adres SO] is een camera opgesteld.
Wij bekeken ieder gedeeltes van de beelden van 17 augustus 2015.
Verbalisant [verbalisant 9] :
18.3
Een zwarte Opel Corsa rijdt naar de slagboom van de ingang van [adres SO] .
18.31
De zwarte Opel Corsa steekt achteruit en parkeert voor een hek wat zich naast de slagboom bevindt. Het kenteken van de zwarte Opel Corsa is [kenteken 2] .
De bestuurder van de zwarte Opel Corsa stapt uit. Hij loopt langs de slagboom het park op.
18.52
Aan het einde van de weg komt van links een man aangelopen met witte bovenkleding. De man loopt in de richting van de slagbomen. De man heeft een zwart voorwerp in zijn handen. Het lijkt op een tasje. De man blijkt een blauwe spijkerbroek te dragen. De man opent het portier van de zwarte Opel Corsa, stapt in en sluit het portier.
18.54
De Opel Corsa rijdt de openbare weg op.
7. Een rapport “Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood” van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 26 augustus 2015 opgemaakt door [NFI mederwerker] , arts en patholoog, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 129 t/m 141, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
1. Overledene
Naam [slachtoffer]
Geboortedatum [geboortedatum 2]
Geboorteplaats Rotterdam
3. Vraagstelling
In opdracht van de officier van justitie in Zeeland-West-Brabant werd nagegaan de oorzaak van de dood en hetgeen verder van belang mocht blijken.
6. Interpretatie van resultaten
Bij sectie werden aan het lichaam als gevolg van bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld in totaal 7 schotverwondingen aangetroffen. Er waren drie doorschoten en één inschotverwonding. Er waren aan het hoofd twee doorschoten. Deze letsels zijn op de tekening (het hof: pagina 128 van het eindproces-verbaal) aangegeven met A t/m G. Letsel A betrof een ronde huidperforatie gelokaliseerd in de behaarde hoofdhuid rechtsachter. Letsel B betrof een ronde huidperforatie gelokaliseerd in de behaarde hoofdhuid/nek rechts. B2: In relatie met letsel A (behaarde hoofd rechts) was een schotkanaal van rechts naar links door het hoofd naar letsel C en D. In relatie tot letsel B (behaarde hoofd rechts) was er een schotkanaal van rechts naar links door het hoofd. Er was een overlap met het schotkanaal beschreven onder B2. Het oplopen van deze schotletsels verklaart het overlijden zondermeer op grond van functieverlies van de hersenen en de hersenstam.
7. Conclusie
[slachtoffer] , 27 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van meermalen bij leven opgelopen uitwendig inwerkend perforerend geweld (schotverwondingen) op het lichaam.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 18 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 10] , verbalisant van politie, dossierpagina’s 469 t/m 474, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Op maandag 17 augustus 2015, ongeveer 19.00 uur, hooguit 19.15 uur, was ik op vliegbasis Gilze-Rijen bij de auto hobbyclub. Ik was naar binnen gelopen om mij te melden en liep daarna terug naar mijn auto om de auto binnen te rijden. Op dat moment hoorde ik twee schoten afgaan.
Ik keek in de richting van waar het schot vandaag kwam, van het crashhek van de vliegbasis. Dit is net voor de kruising Broekstraat met de Lijndonk. Ik zag een persoon rennen voor zijn leven. Ik zag dat deze persoon over de Broekstraat rende in de richting van Molenschot. Ik zal deze persoon 1 noemen. Ik zag nog een persoon die deze rennende persoon 1 achterna zat. Ik zal deze persoon 2 noemen. Ik keek weer richting het crashhek. Ik zag twee geparkeerde voertuigen staan. Ik ben samen met [getuige 2] gebukt in de richting van de voertuigen gelopen. De auto die het dichtst bij het crashhek stond, was een witte SUV waarvan de kofferbak geopend was.
Ik had [wachtcommandant] aan de telefoon, de wachtcommandant. Ik had hem gelijk gebeld toen ik de schoten hoorde.
Het schieten hield na de eerste twee schoten niet op. De twee personen verdwenen uit het zicht. Daarna hoorde ik weer twee schoten vallen. De tijdsduur tussen de eerste twee schoten en de tweede twee schoten bedroeg ongeveer een halve minuut. Toen was het een halve minuut tot een minuut stil. Ik hoorde vervolgens zeker drie tot vier schoten achter elkaar. Ik had geen andere personen gezien op het moment dat deze twee personen aan het rennen waren in de directe omgeving.
De witte SUV, voertuig 1, had een Belgische kentekenplaat. Voertuig 2 was een zwarte Opel Corsa met een Nederlandse kentekenplaat. Ik had de kentekens gelijk doorgebeld naar de wachtcommandant [wachtcommandant] Voertuig 1 is een Belgisch kenteken [kenteken 1] . Ik weet niet zeker of het een Q8 of een Q6 was. Het kenteken van de Opel Corsa is [kenteken 2] .
[getuige 2] zei: die witte Audi is weg. Toen zijn [getuige 2] en ik de Broekstraat gaan volgen. Ik zag toen aan de overzijde van de Broekstraat iets in de bosjes liggen waarvan ik dacht dat het een mens was, persoon 1. Ik dacht de kleur van de bovenkleding te herkennen. Deze was heel lichtgrijs, crèmekleurig. Die witte Audi, voertuig 1, die was vertrokken, kwam nog een keer langsrijden. Ik zag dat voertuig 1 langzaam reed en langs het crashhek reed. Toen de bestuurder ons zag, zag ik dat voertuig 1 zijn snelheid verhoogde en hard wegreed over de Lijndonk in de richting van Bavel. Ik heb buiten de bestuurder niemand in voertuig 1 gezien.
De bestuurder had golvend, donker naar achteren gekamd haar.
9. Een proces-verbaal van telefonisch verhoor getuige, d.d. 19 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 11] inspecteur van politie, dossierpagina’s 475 en 476, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1] , zakelijk weergegeven:
Ik nam op woensdag 19 augustus 2015 contact op met de eerder gehoorde getuige [getuige 1] . Hij hoorde op maandag 17 augustus 2015 omstreeks 19.15 uur de eerste schoten en nam direct telefonisch contact op met de wachtcommandant.
Ten einde met dit tijdstip bekend te raken, nam ik telefonisch contact op met de getuige.
De getuige [getuige 1] verklaarde: Daar heb ik gisteren nog over gesproken en in mijn telefoon nagekeken. Dat was te 19.19 uur.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 17 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 6] , hoofdagent van politie, dossierpagina’s 484 t/m 486, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
Maandag 17 augustus 2015 was ik werkzaam op de vliegbasis te Gilze Rijen. Mijn collega [getuige 1] was bezig in de auto hobby club. Wij stonden daar buiten te praten en ik hoorde knallen c.q. schoten. Op een gegeven moment zag ik buiten het hek iemand hard wegrennen. Ik zag dat hij iets van wit of licht van kleur aan had. Ik hoorde toen nog meer schoten. Ik denk dat ik ongeveer 5 á 7 schoten heb gehoord. Ik ben toen samen met [getuige 1] gaan rennen langs het hek in de richting van het uitvalshek. Ik zag dat er een zwartkleurige Opel Corsa bij het hek stond en dat er ook een witkleurige personenauto merk Audi bij stond. Ik zag dat de achterklep van de Audi open stond en dat er verder niemand bij de auto’s was. De Opel Corsa stond met draaiende motor en had de verlichting nog aan. Hierna zijn wij langs het hek terug gelopen en toen zag ik wel iemand liggen. Hierna zijn we weer teruggelopen naar het uitvalshek en toen was de witkleurige Audi weg. Toen zagen wij de witkleurige Audi langsrijden en die reed vol gas weg, vermoedelijk had de bestuurder ons zien staan.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 25 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 12] en [verbalisant 13] , beiden brigadier van politie, dossierpagina’s 487 t/m 494, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 2] , zakelijk weergegeven:
V: vraag verbalisant
A: antwoord getuige
A: Ik stond samen met mijn collega bij de autohobbyclub. We hoorden dat er geschoten werd. Toen mijn collega ook zei dat er geschoten werd, zagen we een persoon de Broekstraat op rennen. Die persoon rende en keek een paar keer achter om.
V: op dat moment zie jij dat er een man voorbij rent die diverse keren omkijkt. En jij had het idee dat hij voor iets of iemand op de vlucht was.
A: Die man had iets lichts aan.
V: Jij hebt schoten gehoord, je ziet de man rennen, hij kijkt achterom en jij hebt de indruk dat hij achterna gezeten werd.
A: Ja.
12. Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. 17 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 6] voornoemd, dossierpagina’s 498 t/m 501, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 3] , afgelegd op 17 augustus 2015, zakelijk weergegeven:
Vandaag werd ik gebeld door mijn wachtcommandant op de vliegbasis Gilze Rijen. Ik had vlak voor dat telefoontje schoten gehoord. Ik denk dat ik een of twee schoten heb gehoord. Ik ben gaan aanrijden naar de locatie waar de schoten vandaan kwamen, achter de auto hobby club bij het zogenaamde uitvalshek. Ik was daar omstreeks 19.30 uur.
Toen ik ter plaatse was, zag ik een zwarte auto staan, merk Opel, type Corsa. Ik ben samen met [getuige 1] langs het hek gelopen in de richting van het slachtoffer. Ik ben daarna teruggelopen naar het uitvalshek. Toen zag ik een personenauto merk Audi, type Q, wit van kleur. Ik zag dat de Audi een Belgisch kenteken had. Ik zag dat toen de bestuurder van de Audi ons zag staan achter het hek, hij vol gas gaf en hard weg reed in de richting van Molenschot.
13. Het relaasproces-verbaal Forensisch Onderzoek, d.d. 15 april 2016 gesloten door [buitengewoon opsporingsambtenaar 1] buitengewoon opsporingsambtenaar, en [inspecteur 1] , inspecteur van politie, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 1 t/m 17, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 17 augustus 2015 werd een onderzoek gestart naar de aanleiding van een doodslag/moord op een persoon, gepleegd op 17 augustus 2015.
De plaats delict werd in twee stukken opgedeeld, genoemd PD1 en PD2, later uitgebreid naar PD3.
PD1 aantreffen slachtoffer.
Het onderzoek rondom het aantreffen van het slachtoffer is gestart op de openbare weg, de Broekstraat, binnen de gemeente Gilze en Rijen. De Broekstraat is gelegen tussen de Lijndonk en de Heideweg. Aan de Broekstraat werd een stoffelijk overschot aangetroffen.
PD2 aantreffen voertuig slachtoffer
Aan de Lijndonk werd een zwartkleurige personenauto van het merk Opel, type Corsa, voorzien van het Nederlands kenteken [kenteken 2] aangetroffen.
PD3 aantreffen patroon
Tussen PD1 en PD2 werd op 18 augustus 2015 een patroon aangetroffen.
14. Een proces-verbaal Sporenonderzoek, d.d. 21 oktober 2015 opgemaakt door [verbalisant 14] , hoofdagent van politie, en [inspecteur 2] , inspecteur van politie, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 18 t/m 25, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Onderzoek is verricht op een openbare weg, de Broekstraat in Molenschot, gemeente Gilze en Rijen (het hof begrijpt PD1)
Wij zagen dat aan de linkerzijde vier pylonen op de weg stonden.
Wij zagen dat aan de rechterzijde op het asfalt een grote bloedplas aanwezig was. Wij zagen in de berm aan de rechterzijde het lichaam van [slachtoffer] liggen. Wij zagen dat betrokkene in de struiken lag, met zijn hoofd in de richting van de weg. Wij zagen dat het gras in de berm rechts van betrokkene vanaf de weg tot aan de plaats waar betrokkene lag platgedrukt was en dat er bloed op het gras en plantenmateriaal aanwezig was. Wij zagen dat in de bloedpoel weefsel aanwezig was. Wij zagen dat ter hoogte van de bloedpoel een gedeformeerd projectiel op de weg lag. Wij zagen in de bloedpoel ook twee ronde beschadigingen in de slijtlaag van het wegdek. De afstand tussen deze ronde beschadigingen bedroeg ongeveer zes tot zeven centimeter. Wij zagen in deze ronde beschadigingen residu en versplinterde fragmenten die wij herkenden als botdeeltjes, manteldeeltjes en looddeeltjes.
Door ons werden de pylonen weggehaald. Wij zagen dat onder de pylonen hulzen lagen. De hulzen werden veiliggesteld en in beslag genomen (SIN AAIL9184NL, AAIL9185NL, AAIL9187NL en AAIL9186NL).
Onderzoek lichaam
Wij zagen aan de linkerzijde van het hoofd twee huidperforaties, die passend waren bij schotbeschadigingen. Wij zagen schaafverwondingen op de buik van betrokkene en gras en plantenmateriaal.
Wij zagen tevens een huidperforatie in de linker bovenarm, passend bij een schotverwonding.
Gelet op bovenstaande kan door ons het volgende gesteld worden:
  • op de Broekstraat is minimaal vier keer met een vuurwapen geschoten;
  • [slachtoffer] is hierbij in zijn arm en hoofd geraakt;
  • het aangetroffen bloedbeeld zou passend kunnen zijn bij het scenario dat [slachtoffer] eerst in zijn arm is getroffen, is gaan bloeden, zich verplaatst heeft en vervolgens in zijn hoofd is getroffen, waarna hij enige tijd bloedend op het wegdek heeft gelegen. Bij de lijkschouw werd vastgesteld dat de afstand tussen de schotverwondingen in het hoofd ongeveer overeenkwam met de afstand tussen de gaten in het wegdek.
  • de schaafverwondingen op de buik van [slachtoffer] en het feit dat betrokkene door ter plaatse gekomen politiepersoneel op zijn buik was aangetroffen, is passend bij het scenario dat betrokkene op enig moment op zijn buik op de weg terecht is gekomen en op zijn buik van de weg naar de berm is gesleept.
15. Een proces-verbaal Sporenonderzoek, d.d. 5 november 2015 opgemaakt door [inspecteur 3] , inspecteur van politie, en [buitengewoon opsporingsambtenaar 2] , BOA domein generieke opsporing, beiden werkzaam als Senior Forensische Opsporing, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 26 t/m 31, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op maandag 17 augustus 2015 waren wij verbalisanten aanwezig op de kruising Lijndonk-Broekstraat te Gilze-Rijen (PD2). PD2 was op en aan de Lijndonk gelegen, tussen de kruising Broekstraat-Lijndonk tot voor bij de inrit van de Lijndonk naar de ‘Gilze-Rijen Military Air Base’, waarbij deze inrit is afgesloten met een metalen hek. Op de inrit stond een zwartkleurige personenauto van het merk ‘Opel’, type ‘Corsa’, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] . Tijdens het onderzoek troffen wij op het wegdek en in de berm ten noordoosten van het wegdek twee patronen (nr. 1 SIN AAGW3934NL en nr. 3 SIN AAGW3936NL) en twee hulzen aan (nr. 2 SIN AAGW3935NL en nr. 4 SIN AAGW3937NL). Op de inrit troffen wij een patroon (nr. 11 SIN AAGW3940) en een huls (nr. 12 AAGW3927NL) aan.
Wij zagen dat alle aangetroffen hulzen en /of patronen van het merk “Luger”, type “Sellier & Bellot” van het kaliber 9 millimeter waren.
Veiligstellen goederen uit de Opel Corsa
Wij troffen op de passagiersstoel voor in de auto een zwart met bruin geblokte schoudertas aan. Wij troffen in het voorste vakje een paspoort aan. Op de houderpagina zagen wij dat dit paspoort toebehoort aan [slachtoffer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ).
16. Een proces-verbaal Sporenonderzoek, d.d. 19 december 2015 opgemaakt door [buitengewoon opsporingsambtenaar 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar, en [inspecteur 1] , inspecteur van politie, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 43 en 44, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Onderzoek werd verricht in de omgeving van de Broekstraat en de Lijndonk te Molenschot, binnen de gemeente Gilze en Rijen (het hof begrijpt PD3). Gezien vanaf de t-splitsing van de Lijndonk kijkende in de richting van de Broekstraat bevond zich aan de rechterzijde van de t-splitsing een grasveldje. Aan de achterzijde van dit grasveldje grensde het bosgebied van de Broekstraat en aan de rechterzijde het hekwerk van de militaire vliegbasis.
Wij zagen op de openbare weg van de Broekstraat, ter hoogte van de overgang van het grasveld naar het bosgebied, een patroon liggen. Wij zagen dat het een patroon van het merk S&B en kaliber 9 millimeter was. Door ons werd het patroon veiliggesteld (SIN AAFW2664NL).
17. Een rapport ‘Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Gilze en Rijen op 17 augustus 2015’ van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 30 oktober 2015 opgemaakt door [NFI mederwerker] , NFI-deskundige wapens en munitie, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 150 t/m 162, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Te onderzoeken materiaal
Ontvangen van Forensische Opsporing Politie Eenheid Zeeland-West-Brabant
SIN Omschrijving SVO’s zoals op aanvraag
AAFW2664NL Munitie (Patroon)
AAGW3927NL Munitie (Huls)
AAGW3934NL Munitie (Patroon)
AAGW3935NL Munitie (Huls)
AAGW3936NL Munitie (Patroon)
AAGW3937NL Munitie (Huls)
AAGW3940NL Munitie (Patroon)
AAIL9184NL Munitie (Huls)
AAIL9185NL Munitie (Huls)
AAIL9186NL Munitie (Huls)
AAIL9184NL Munitie (Huls)
Vergelijkend onderzoek hulzen
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee of meerdere vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Vergelijkend onderzoek patronen
Hypothese 5: De doorlaadsporen in de patronen zijn afkomstig van één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 6: De doorlaadsporen in de patronen zijn afkomstig van twee of meerdere andere vuurwapen(s) van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
Conclusie
De bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De bevindingen van het vergelijkend onderzoek voor de patronen (AAFW2664NL, AAGW3934NL en AAGW3936NL) zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 5 waar is, dan wanneer hypothese 6 waar is.
18. Een proces-verbaal Sporenonderzoek, d.d. 18 december 2015 opgemaakt door [verbalisant 14] , hoofdagent van politie, en [inspecteur 1] , inspecteur van politie, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 58 t/m 59, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 21 augustus 2015 werd door ons verbalisanten als forensisch onderzoekers de kleding van slachtoffer [slachtoffer] verpakt.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
SIN AAIT9847NL, kleding (Broek), 1 spijkerbroek
19. Een rapport ‘Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop gepleegd in Gilze en Rijen op 17 augustus 2015’ (met bijlage DNA-profielcluster 34164) van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 27 november 2015 opgemaakt door [NFI mederwerker] , NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 163 t/m 166, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Broek AAIT9847NL
De achterzijde van de onderkant van de broekspijpen is bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn veiliggesteld als AAIT9847NL#03 (linkerbroekspijp) en #04 (rechterbroekspijp).
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
AAIT9847NL#03 bemonstering achterzijde linkerbroekspijp
AAIT9847NL#04 bemonstering achterzijde rechterbroekspijp
De DNA-profielen van de onderstaande personen zijn betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek:
RAAE4649NL Slachtoffer [slachtoffer] (geboren op 18 juni 1988)
RAAS3197NL Verdachte [verdachte] (geboren op 27 juli 1974)
SIN
Beschrijving DNA-profiel/ celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
AAIT9847NL#03
Geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt DNA-profiel verkregen
-
AAIT9847NL#4
DNA-mengprofiel
DNA-hoofdprofiel
[verdachte]
Kleiner dan één op één miljard
20. Een rapport ‘DNA-onderzoek’ van het TMFI, d.d. 17 maart 2016 opgemaakt door [NFI mederwerker] , forensisch DNA-deskundige, opgenomen in de map FTO, als bijlage gevoegd bij het eindproces-verbaal, pagina’s 172 t/m 179, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
1.1
Ontvangen materiaal
AAIT9847NL Spijkerbroek
2. Methoden en bevindingen
De spijkerbroek is op 28 posities bemonsterd met een stub.
Achterkant spijkerbroek
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
#25: broekspijp rechtsachter
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Er kan een DNA-hoofdprofiel afgeleid worden. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Het DNA-hoofdprofiel matcht met DNA-profiel van slachtoffer [slachtoffer]
Verdachte [verdachte] is niet uitgesloten als donor.
#26: broekspijp rechtsachter
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] zijn niet uitgesloten als donor.
#27: broekspijp rechtsachter
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
Slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] zijn niet uitgesloten als donor. Indien beiden donor van celmateriaal zijn, is er nog sprake van een derde donor.
#27: broekspijp rechtsachter
Onvolledig DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal twee donoren, van wie zeker één man.
Slachtoffer [slachtoffer] en verdachte [verdachte] zijn niet uitgesloten als donor. Indien beiden donor van celmateriaal zijn, is er nog sprake van een derde donor.
Verbale waarschijnlijkheidsuitspraak
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonsteringen #25, #26, #27 en #28 van de spijkerbroek is de likelihood-ratio methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
#25
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en een onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en twee onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
#26
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en een onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en twee onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
#27
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en een onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en een onbekende persoon.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
#28
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en een onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer] en een onbekende persoon.
De resultaten van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
21. Een proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van telefonisch verhoor getuige [getuige 4] , d.d. 30 november 2015 opgemaakt door [verbalisant 9] , brigadier van politie, dossierpagina’s 1083 en 1084, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op maandag 30 november 2015 heb ik via de telefoon gesproken met de getuige [getuige 4] . Dit gesprek vond plaats naar aanleiding van de positieve DNA uitslag op de broekspijp van het slachtoffer [slachtoffer] .
Uit het gesprek bleek het volgende:
  • Op de dag van [slachtoffer] zijn dood droeg hij een trainingspak, die hij later heeft omgeruild voor andere kleding, een spijkerbroek en een blouse.
  • Soms hangt [slachtoffer] een kledingstuk wat hij 1x heeft aangehad over de stoel om deze dan later nog een keer aan te trekken.
  • Dat gebeurt niet veel, want [slachtoffer] is erg netjes en schoon op zijn kleding.
22. Een rapport ‘Criminalistische interpretatie van de resultaten van onderzoek naar humane biologische sporen en DNA naar aanleiding van een schietincident met dodelijke afloop in Molenschot op 17 augustus 2015, van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 9 mei 2019 opgemaakt door [NFI mederwerker] , NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
1. Vraagstelling
In deze zaak is onderzoek naar biologische sporen en het DNA-onderzoek uitgevoerd door
het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en door The Maastricht Forensic Institute (TMFI).
Door griffier [griffier] is namens het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch verzocht om
de bevindingen van deze onderzoeken te evalueren onder de volgende hypothesen:
Hypothese 1: Verdachte is de enige persoon die het lichaam van het slachtoffer heeft
verplaatst.
Hypothese 2: Het lichaam van het slachtoffer is verplaatst door verdachte, nadat één
andere persoon het lichaam heeft verplaatst.
5.3
Conclusie
De resultaten van het door NFI en TMFI uitgevoerde onderzoek naar humane biologische
sporen en DNA is, gegeven de gedane aannamen en verkregen contextinformatie, iets
waarschijnlijker wanneer verdachte de enige persoon is geweest die het slachtoffer heeft
versleept (hypothese 1) dan wanneer een onbekende persoon het slachtoffer heeft versleept
voorafgaand aan het slepen door de verdachte (hypothese 2).
23. Een proces-verbaal van bevindingen ‘camerabeelden Shell Molenheide’, d.d. 9 september 2015 opgemaakt door [verbalisant 15] , hoofdagent van politie, dossierpagina’s 906 en 907, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
In het kader van de gewelddadige dood van [slachtoffer] op 17 augustus 2015 zijn camerabeelden in beslag genomen bij het tankstation Shell Molenheide te Gilze. Door mij zijn de beelden bekeken en ik heb daarbij het volgende bevonden.
Te zien is dat op camera 18 om 18:21:52 een witte Audi Q het terrein van het tankstation op rijdt. Te zien is dat de witte Audi Q voorzien is van donkerkleurige velgen.
Vervolgens is op de camerabeelden van de overzichtscamera 12 tot 15 om 18:21:58 te zien dat de witte Audi Q stopt en dat er aan de bestuurderszijde een persoon uitstapt die een donkerkleurige jas, een spijkerbroek en witte schoenen aan heeft. Deze persoon loopt vanaf de witte Audi Q in de richting van de bij het tankstation aanwezige shop.
Op de camera entree shop is om 18:22:36 te zien dat diezelfde persoon de shop binnen komt gelopen. Vervolgens is op diezelfde camera te zien dat de persoon om 18:24:39 de shop verlaat.
Op overzichtscamera 7 tot 11 is om 18:24:49 te zien dat de persoon terugloopt in de richting van de witte Audi Q waarna op overzichtscamera 12 tot 15 om 18:25:07 te zien is dat diezelfde persoon bij de witte Audi Q aankomt en aan de bestuurderszijde instapt. Hier is ook te zien dat de witte Audi Q om 18:29:04 wegrijdt.
Op de camera bij het zebrapad is vervolgens te zien dat om 18:29:14 de witte Audi Q aan komt rijden. Dan is te zien dat er aan de voorzijde van de witte Audi Q een witte kentekenplaat zit, vermoedelijk Belgisch.
Op overzichtscamera 1 tot 5 is om 18:29:17 de witte Audi te zien dat hij wegrijdt. Dan is te zien dat de witte Audi Q voorzien is van een donkerkleurig dak. Mogelijk dat dit een glazen panorama dak is.
Het signalement van de persoon van de witte Audi is:
Man, blanke huidskleur, normaal tot stevig postuur, circa 1.80 á 1.85 m groot, donkerblond achterover gekamd kort lichtgolvend haar met op de kruin beginnende kaalheid.
24. Een proces-verbaal van bevindingen ‘camerabeelden Lijndonk 1 te Molenschot’, d.d. 24 september 2015 opgemaakt door [verbalisant 12] , brigadier van politie, dossierpagina’s 865 t/m 874, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 17 augustus 2015 werd in Molenschot aan de Broekstraat het levenloze lichaam van [slachtoffer] aangetroffen. Uit het buurtonderzoek bleek dat de woning aan de Lijndonk 1 te Molenschot beschikte over een camera met uitzicht op de openbare weg. Hierbij zijn een deel van de Lijndonk en een deel van de straat genaamd Moleneind zichtbaar.
Op 8 en 9 september 2015 bekeek ik de aangeleverde beelden van dit adres.
Hieronder beschrijf ik de relevante bevindingen op basis van deze camerabeelden aan de hand van de daadwerkelijke tijdstippen.
18.43.53
uur: Een wit voertuig, gezien de lampen en de vorm van het voertuig zeer vermoedelijk een Audi, rijdt in noordelijke richting over de Lijndonk.
18.51.40
uur: Een wit voertuig, gezien de lampen en de vorm van het voertuig zeer vermoedelijk een Audi, rijdt in zuidelijke richting over de Lijndonk.
18.53.13
uur: Een wit voertuig, gezien de lampen en de vorm van het voertuig zeer vermoedelijk een Audi, rijdt in noordelijke richting over de Lijndonk.
19.22.19
uur: Een wit voertuig, vermoedelijk een Audi, rijdt in zuidelijke richting over de Lijndonk.
19.24.11
uur: Een wit voertuig, vermoedelijk een Audi, rijdt in noordelijke richting over de Lijndonk.
25. Een proces-verbaal van verhoor getuige, d.d. maandag 24 augustus 2015 opgemaakt door [verbalisant 9] en [verbalisant 9] , beiden hoofdagent van politie, dossierpagina’s 576 t/m 581, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 5] , zakelijk weergegeven:
Ik kwam van Rijen over de Heideweg, Broekstraat, Schoolstraat en dan rechtsaf de Lijndonkseweg naar Bavel gereden.
Het was vorige week maandag (het hof begrijpt: 17 augustus 2015). Het was tussen 19:30 en 19:40 uur. Op dat moment kwam er van links een auto aan met een Belgisch kenteken, met de richtingaanwijzer rechtsaf Molenschot in.
V: Wat was het voor een auto?
A: Licht van kleur. Het was een Jeepmodel.
Er zat een man alleen in. Hij had donker haar, niet gitzwart, wat krullend haar.
Het denk dat het een West-Europees type was. Ik bedoel daarmee een Belg of een Nederlander.
V: U zegt dat er een man alleen in de auto zat. Hoe weet u dat?
A: Voorin zat een man alleen. Hij draaide voor mij door linksaf. In het voorbijrijden heb ik niemand op de achterbank zien zitten.
26. Een proces- verbaal van bevindingen ‘Achterhalen [verdachte] ’, d.d. 9 oktober 2015 opgemaakt door [verbalisant 9] , brigadier van politie, dossierpagina’s 1029 t/m 1031, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen en verrichtingen van de betreffende verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op 1 oktober 2015 werd een verklaring van [getuige 6] opgenomen. Samengevat verklaarde hij het volgende: [slachtoffer] had een gestolen witte Audi Q5 geleverd aan een man genaamd [verdachte] . Deze Audi was voorzien van valse Belgische kentekenplaten. Deze [verdachte] was een vriend van [slachtoffer] .
Een link tussen [slachtoffer] en [verdachte] werd gevonden in de telefoon van [slachtoffer] . Onder de naam [verdachte] werd niets gevonden. Omdat de naam [verdachte] een vaak gebruikte naam is in Brabant werd ook op die naam gezocht.
In de contactenlijst stond het volgende contact:
Ns Breda [verdachte] [telefoonnummer]
Dit nummer is in gebruik bij [verdachte] .
27. Een proces-verbaal van verhoor verdachte door de raadsheer-commissaris, opgemaakt d.d. 10 januari 2019, voor zover inhoudende als de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ben gezien als bestuurder van een witte Audi Q5 bij het pompstation in Molenheide. Ik was ook degene die met deze auto aangekomen is bij het zogenaamde crashhek waar het in deze zaak om gaat. Met andere woorden, de auto bij het pompstation was dezelfde auto als bij het crashhek. En in deze auto heb ik beide keren gereden.
Ik heb [slachtoffer] vanuit de berm de bosjes ingetrokken. Dat is in één flinke ruk gebeurd, waarbij ik hem over een afstand van 1 tot 3 meter zal hebben versleept. Ik weet het niet meer zeker, maar ik denk dat ik hem vastgepakt heb aan beide benen.
28. De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 16 januari 2020, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
[slachtoffer] lag half op de weg. Ik heb hem de struiken in getrokken.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' volgens bestendige jurisprudentie moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518).
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 en meer recent HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2058 en HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2907).
Het hof overweegt, grotendeels in navolging van de rechtbank, als volgt.
In een in 2014 in beslag genomen telefoon van [slachtoffer] werd een contact ‘Ns Breda [verdachte] [telefoonnummer] ’ aangetroffen. De politie relateert dat de letters ‘Ns’ mogelijk staan voor No Surrender. Uit onderzoek telecommunicatie bleek dat het telefoonnummer van [slachtoffer] in 2015 ook contact had met dit nummer. Dit nummer werd in de politiesystemen
nagetrokken en daaruit bleek dat dit nummer in gebruik was bij [verdachte] . Verder heeft de vriendin van [slachtoffer] verklaard dat hij vanaf het begin betrokken was bij de motorclub No Surrender, terwijl uit de politiesystemen bleek dat ook verdachte lid
was van No Surrender. Het hof stelt op grond hiervan vast dat verdachte en [slachtoffer] elkaar kenden.
Verdachte en [slachtoffer] kenden elkaar en hadden een ontmoeting bij een vrij afgelegen plaats bij een uitvalshek in Molenschot. De auto’s van verdachte en [slachtoffer] stonden op de plaats delict naast elkaar en verdachte reed daaraan voorafgaand met zijn auto heen en weer in de directe omgeving. Het hof leidt hieruit af dat er sprake was van een bewuste ontmoeting tussen verdachte en [slachtoffer] op 17 augustus 2015.
Uit het onderzoek dat heeft plaatsgevonden is, blijkens de aangetroffen hulzen en patronen en de aard van het letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen, komen vast te staan dat de verdachte ten tijde van de ontmoeting een vuurwapen voorhanden moet hebben gehad. Ten aanzien van het slachtoffer [slachtoffer] is niet komen vast te staan dat hij bewapend was. Zo is geen wapen in de buurt van het slachtoffer of in zijn auto of schoudertas aangetroffen.
Op een gegeven moment is tijdens de ontmoeting door de verdachte op [slachtoffer] geschoten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, staat vast dat er op drie afzonderlijke momenten op [slachtoffer] is geschoten. De eerste schoten vielen achter de auto van [slachtoffer] in nabijheid van het uitvalshek. Volgens getuigen ontstond er een achtervolging en bleef het een korte periode (ongeveer een halve minuut) stil totdat nieuwe schoten volgden. De achtervolging besloeg een afstand van ongeveer 250 meter. Na de tweede serie schoten werd het volgens een getuige wederom even stil voor ongeveer een halve minuut tot een minuut tot dat vervolgens drie tot vier schoten achter elkaar vielen. Daarbij is volgens het hof [slachtoffer] blijkens het verrichte onderzoek (deels) op het wegdek van de Broekstraat komen te liggen en werd hij meermalen rechtsachter door het hoofd geschoten.
Op grond van de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit oordeelt het hof dat de verdachte voldoende de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om [slachtoffer] van het leven te beroven en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij acht het hof voorts op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De verdachte heeft blijkens de voorliggende feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan, alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit, niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Immers, er is door getuigen voorafgaand aan het schieten geen geschreeuw of geruzie gehoord dat zou hebben kunnen duiden op het zijn ontstaan van een ernstig en emotioneel conflict tussen verdachte en [slachtoffer] . Tevens acht het hof van belang dat blijkens de voorliggende feiten en omstandigheden door verdachte tot drie keer toe met tussenpozen van ongeveer een halve minuut tot een minuut op de ongewapende en wegrennende [slachtoffer] is geschoten. Ten slotte leidt ook de manier waarop [slachtoffer] uiteindelijk om het leven is gebracht (door middel van meerdere schoten rechtsachter in het hoofd, terwijl de ongewapende [slachtoffer] met zijn rug naar verdachte toe weerloos en gewond op de grond lag) tot het oordeel dat verdachte met voorbedachten rade [slachtoffer] om het leven heeft gebracht door na kalm beraad en rustig
overleg met een vuurwapen meerdere kogels in en door het hoofd van [slachtoffer] te schieten.
Het hof acht op grond van het voorgaande het redelijk om aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad om [slachtoffer] van het leven te beroven en zich daarvan rekenschap te geven. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht derhalve het tenlastegelegde moord bewezen.
Alternatief scenario
Verdachte heeft tijdens de procedure in hoger beroep een alternatief scenario geschetst. Dat scenario houdt, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Verdachte was op 17 augustus 2015 aanwezig toen [slachtoffer] werd doodgeschoten. Hij had hier echter niets mee te maken en wist er niets van af. Hij was op de Molenheide omdat hij daar telefonisch afgesproken had met iemand aan wie hij de gestolen witte Audi Q5 zou afgeven. Deze persoon zou, nadat hij de auto in ontvangst had genomen, verdachte thuis afzetten, maar had eerst nog een afspraak net [slachtoffer] in de omgeving van het zogenoemde crashhek.
Verdachte vond dat geen probleem en zou daar even wachten. Op het moment dat [slachtoffer] aan kwam rijden, hebben zij elkaar nog even gesproken, waarna verdachte op enig moment op verzoek van die andere persoon is uitgestapt en in de buurt bij, dan wel zittend op een bankje wat verderop is gaan wachten.
Op enig moment hoorde hij knallen. Hij zag toen dat [slachtoffer] zijn richting op rende en dat die andere persoon achter [slachtoffer] aanrende en op [slachtoffer] schoot. Hij schrok hier zo van, dat hij zelf ook is gaan rennen, als het ware voor [slachtoffer] uit, naar het hof begrijpt de Broekstraat in. Tijdens zijn vlucht zag verdachte dat een auto hem tegemoet kwam rijden en dat [slachtoffer] probeerde die auto te laten stoppen. Maar de auto stopte niet. Verdachte is blijven rennen en hoorde nog eens vier schoten. Toen hij omkeek, zag hij dat die andere persoon [slachtoffer] de berm introk. Hij zag dat die persoon daarna terug rende in de richting van de Audi.
Verdachte is vervolgens omgedraaid en naar [slachtoffer] toegelopen en zag dat hij dood was. Op dat moment wilde verdachte alleen maar weg. Hij was in paniek en voelde stress. Opeens zag hij een fietser aankomen en besloot daarop het lichaam van [slachtoffer] in de bosjes te trekken. Verdachte denkt dat hij dat deed om te voorkomen dat de fietser het lichaam zag. Verdachte weet niet meer hoe hij het lichaam heeft vastgepakt. Vervolgens is verdachte het bos ingegaan en is hij gaan lopen naar de woning van zijn moeder, waar hij tussen 20 en 23:00 uur zegt te zijn aangekomen. Zijn moeder bleek op dat moment niet thuis. Volgens verdachte is de persoon die hij had opgehaald en die een afspraak had met [slachtoffer] teruggegaan naar de Audi en waarschijnlijk weggereden. Verdachte heeft ten slotte verklaard de kleding die hij die dag droeg te hebben verbrand of te hebben laten verbranden.
Het hof stelt ter zake van het geschetste alternatieve scenario het volgende voorop. Volgens bestendige jurisprudentie heeft als uitgangspunt te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter – indien hij tot een bewezenverklaring komt – die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft (vgl. HR 16 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3359, NJ 2010, 314, rov. 2.5.).
Het hof stelt dat de alternatieve lezing van de gebeurtenissen zoals door de verdachte in hoger beroep geschetst, waarbij een ander [slachtoffer] zou hebben gedood, niet zonder meer door de bewijsmiddelen wordt uitgesloten. Dat betekent dat het hof de gestelde alternatieve toedracht dient te wegen tegenover de door het Openbaar Ministerie gepresenteerde gestelde feiten en omstandigheden en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen die in deze strafzaak voorliggen. Daaraan voorafgaand merkt het hof het volgende op.
In de onderzoeksperiode is de verdachte diverse keren door de politie over deze zaak gehoord. Hij heeft zich steeds stellig beroepen op zijn zwijgrecht, dan wel ontkend iets met de dood van [slachtoffer] te maken te hebben gehad. Bij de rechter-commissaris heeft hij zich op zijn zwijgrecht beroepen. Pas na veroordeling in eerste aanleg en het instellen van hoger beroep is de verdachte bij het verhoor bij de politie op 25 januari 2018, bij de raadsheer-commissaris op 10 januari 2019 en op de terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2020 met het door hem geschetste alternatief scenario gekomen. Tot het moment dat hij voor het eerst over dit alternatieve scenario verklaarde, heeft hij blijkens de gang van zaken echter ruim de gelegenheid gehad om zijn verklaringen op alle beschikbare onderzoeksbevindingen af te stemmen. Het hof acht dat niet ten goede komen aan de geloofwaardigheid van zijn nadien afgelegde verklaringen, maar stelt tegelijkertijd dat dit echter niet vanzelfsprekend leidt tot de conclusie dat de inhoud van zijn verklaring en dus van het alternatieve scenario niet juist kan zijn. Deze wijze van handelen noopt naar het oordeel van het hof wel tot extra behoedzaamheid bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de alternatieve verklaring van verdachte.
Ter zake van de door verdachte geschetste alternatieve gang van zaken op 17 augustus 2015 stelt het hof het volgende.
In de eerste plaats is naar het oordeel van het hof binnen de resultaten van het zeer uitgebreide onderzoek naar de dood van [slachtoffer] onvoldoende ondersteunend bewijs aangetroffen dat een ander persoon betrokken of verantwoordelijk zou zijn voor het doden van [slachtoffer] . Dat in de loop der tijd, zoals aangevoerd, een ander of anderen zijn genoemd die mogelijk de dader van de moord zou/zouden zijn, de verdachte zelf tegen zijn moeder en andere personen zou hebben gezegd de moord niet te hebben gepleegd, dat onderzoek naar de feiten en omstandigheden rondom de dood van [slachtoffer] kenbaar maakt dat er op het moment van de moord mogelijk diverse niet te traceren personen in de buurt van de plaats delict waren en dat een enkele getuige spreekt over (mogelijk) drie personen bij de geparkeerde auto’s bij het uitvalshek, kunnen elk als omstandigheid in verschillende mate weliswaar in zekere zin een ondersteuning vormen van hetgeen verdachte als alternatieve lezing naar voren heeft gebracht. Maar het hof acht de aangevoerde omstandigheden ieder voor zich, dan wel in onderling verband en samenhang – al dan niet na verricht onderzoek daarnaar – onvoldoende consistent en plausibel om het gepresenteerde alternatieve scenario te doen ondersteunen in die zin dat daardoor aannemelijk is geworden dat een ander [slachtoffer] zou hebben gedood. Daarbij merkt het hof op dat het noemen door de verdachte van de betrokkenheid van een mogelijk ander persoon als dader op zich nog geen dragend bewijsmiddel oplevert voor het ontbreken van betrokkenheid van verdachte bij de moord op [slachtoffer] .
In de tweede plaats acht het hof het in de afweging naar de aannemelijkheid van de alternatieve verklaring van verdachte van belang dat verdachte bij zijn verhoor bij de politie op 25 januari 2018, bij de raadsheer-commissaris op 10 januari 2019 en ter terechtzitting van het hof op 16 januari 2020 heeft geweigerd te verklaren wie degene was waarmee hij had afgesproken op de dag van de moord op [slachtoffer] en wie dus met hem mee is gereden naar de plaats delict en wie dan ook – hetgeen valt af te leiden uit de verklaring van verdachte – de moord op [slachtoffer] zou hebben gepleegd. De verdachte heeft daarover in zijn verklaringen gezegd dat hij niet over een ander wil verklaren of een ander wil belasten, hij geen verrader is, hij daartoe niet gedwongen mag worden vanwege zijn zwijgrecht, hij geen publieke functie heeft en er geen direct bewijs tegen hem is. Bij de politie en de raadsheer-commissaris heeft verdachte verklaard de naam van de persoon die bij hem was ten tijde van de moord op [slachtoffer] niet te geven, ook al zou hij zelfs voor zeer lange tijd gedetineerd raken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij na uitdrukkelijk bevraagd te zijn omtrent zijn weigering de naam van de betreffende persoon te noemen als reden gegeven dat hij indien hij zou verklaren omtrent de andere persoon gevaar zou lopen.
De omstandigheid dat de verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde
vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op art. 29, eerste lid, Sv, niet tot het
bewijs bijdragen. De rechter mag echter bij zijn bewijsoordeel in aanmerking nemen dat de
verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud
van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kan worden geacht voor het bewijs van het
aan hem tenlastegelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende,
verklaring heeft gegeven. Artikel 6, tweede lid, EVRM (de onschuldpresumptie) staat daaraan niet in de weg (vgl. HR 3 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0733, NJ 1997/584 en HR 5 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW7372, met verwijzing naar EHRM 18 maart 2010, nr. 13201/05 (Krumpholz tegen Oostenrijk) en het daarin opgenomen overzicht van de rechtspraak van het EHRM). Datzelfde geldt, mede gelet op overweging van de preambule bij Richtlijn 2016/343/EU, voor artikel 6 van deze Richtlijn (vgl. HR 29 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:97, rov. 2.3.3.).
Het hof acht onder omstandigheden zoals geschetst het niet verklaren omtrent de naam en persoon van de mogelijke schutter een omstandigheid die in het nadeel uitwerkt ter zake van de aannemelijkheid van de alternatieve verklaring van de verdachte. De omstandigheid dat verdachte, ondanks dat hij tijdens het verhoor bij de politie op 25 januari 2018 daarnaar gevraagd, heeft verklaard niet onder druk (van bovenaf) te staan maar niet een ander te willen belasten, op de terechtzitting van 16 januari 2020 in hoger beroep heeft verklaard gevaar te lopen zonder te concretiseren waaruit dat gevaar dan bestaat – waarbij de verklaring ‘omdat algemeen bekend is wat met kroongetuigen gebeurt’ als volstrekt onvoldoende wordt geacht – acht het hof te kort schieten als valide grond om de mogelijk zeer bepalende informatie in zijn strafzaak en het door hem gepresenteerde alternatieve scenario, zijnde de naam van de persoon die bij hem was ten tijde van de moord op [slachtoffer] , niet te verstrekken. Het hof merkt daarbij op dat juist nu de verdachte mogelijk als enige weet heeft van de naam en de persoon van de eventuele dader van de moord op [slachtoffer] , dat er voor zorgt dat verdachte door daaromtrent te zwijgen wellicht gevaar loopt.
Ten slotte bevat de alternatieve lezing van verdachte omtrent de gang van zaken op 17 augustus 2015 volgens het hof een groot aantal onbegrijpelijke punten ter zake van het mogelijk handelen van verdachte ten tijde van de moord op [slachtoffer] , waarvan hij stelt niet betrokken te zijn geweest. Zo verklaart de verdachte op het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep tijdens het schieten door de schutter weg te zijn gerend voor de schutter, omdat hij bang was voor de schoten en in de veronderstelling was dat de schutter het wellicht ook op hem gemunt had. Het hof acht het niet begrijpelijk dat verdachte op het moment dat de vermeende schutter op [slachtoffer] schiet, zich niet verschuilt of vlucht in een andere richting dan waarin de schutter de schoten afvuurt. Het hof vindt dit in die zin niet begrijpelijk dat verdachte door naar zijn zeggen voor [slachtoffer] uit de Broekstraat in te rennen – gevolgd dus door het latere slachtoffer – daardoor recht in het verlengde van de schootsbaan van de schutter is gevlucht, hetgeen een voor de hand liggend en groot risico met zich mee moet hebben gebracht te worden geraakt door de schutter.
Daarbij wijst het hof tevens op de omstandigheid dat getuige [getuige 1] heeft verklaard slechts twee personen op de Broekstraat te hebben zien rennen en geen drie. Dat de waarneming van de getuige op dit punt gemankeerd zou zijn door de ten tijde van de moord aanwezige begroeiing bij de Broekstraat, waardoor het zicht vanaf de parkeerplaats van de autohobbyclub op de vliegbasis Gilze-Rijen voor de getuige beperkt moet zijn geweest, acht het hof blijkens de ter terechtzitting in hoger beroep getoonde beelden (gemaakt met een telefoon door de politie tijdens horen van getuige [getuige 2] ) niet aannemelijk geworden.
Voorts acht het hof in het door verdachte gepresenteerde alternatieve scenario onbegrijpelijk dat de verdachte na de moord op [slachtoffer] terugloopt wanneer zich daar nog een schutter bevindt met een wapen waarvan de verdachte zegt te denken dat hij het wellicht ook op hem gemunt heeft. In het verhaal van de verdachte heeft hij zich niet verborgen totdat de schutter was weggereden. Verder acht het hof het volstrekt onbegrijpelijk dat verdachte, die stelt niet bij de dood van [slachtoffer] betrokken te zijn, [slachtoffer] – waarover hij heeft verklaard direct te hebben gezien dat deze niet meer leefde – aan zijn broek heeft getrokken en hem zo heeft verplaatst met het doel hem voor een naderende fietser te verbergen. Het had volgens het hof juist in de verwachting gelegen de naderende fietser te manen te stoppen en te vragen om direct 112 te bellen. Het hof acht het volstrekt onbegrijpelijk dat verdachte op dat moment en onder deze omstandigheden waarbij zojuist een persoon is gedood die de verdachte kent en met welke moord hij niets te maken heeft, niet direct de hulpdiensten informeert. De omstandigheid dat verdachte ten tijde van het gebeuren zich bezig hield met criminele zaken, acht het hof als verklaring voor dit handelen volstrekt ongeloofwaardig.
Het hof acht in het alternatieve scenario van verdachte tevens onbegrijpelijk dat verdachte heeft verklaard de kleding die hij die dag droeg te hebben verbrand of te hebben laten verbranden. Daarbij heeft hij, terwijl hij stelt met de moord op [slachtoffer] niets te maken te hebben, geen informatie willen geven waarom, waar en hoe hij dat heeft gedaan, noch wie hem daar eventueel bij heeft geholpen.
Het hof acht in het alternatieve scenario van verdachte ten slotte onbegrijpelijk dat verdachte voorts niets in het werk heeft gesteld – niet voorafgaande en niet nadat hij zelf als verdachte was aangemerkt – om de ‘onbekende moordenaar’ op te sporen. De verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de persoon van de schutter nadien nooit meer heeft gezien of gesproken of op enig andere wijze nog in contact is geweest met die persoon. Verdachte had onder die omstandigheden voorafgaande aan zijn aanhouding bijvoorbeeld ‘Meld misdaad anoniem’ kunnen bellen of door een ander kunnen laten bellen, of anderszins de politie op het spoor van de moordenaar kunnen zetten zonder daarbij kenbaar te maken dat hij degene was die deze informatie verschafte.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de onbekende waarover verdachte spreekt niet bestaat, maar het door verdachte geschetste alternatieve scenario slechts een goed uitgedacht verhaal is van de verdachte om te trachten onder een mogelijke veroordeling uit te komen.
Op grond van hetgeen in het voorgaande weergegeven in onderling verband en samenhang bezien, oordeelt het hof dat het door verdachte geschetste alternatieve scenario dat een ander [slachtoffer] heeft gedood als onvoldoende consistent en plausibel moet worden beoordeeld en het hof stelt dan ook dit alternatieve scenario als ongeloofwaardig terzijde.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

moord

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof overweegt – grotendeels overeenkomstig de rechtbank – als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op [slachtoffer] . Na een ontmoeting nabij de vliegbasis Gilze-Rijen heeft verdachte met een vuurwapen meerdere keren op de ongewapende [slachtoffer] geschoten en hem na een korte achtervolging, terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag, van dichtbij tweemaal achter door het hoofd geschoten. Vervolgens heeft hij het lichaam naar de kant van de weg gesleept en daar in de berm achtergelaten. Deze moord heeft daarmee alle kenmerken van een kille en brute liquidatie.
Met deze moord heeft verdachte blijk gegeven van een volkomen gebrek aan respect voor
het leven van een medemens. Hij heeft niet alleen op gewelddadige wijze welbewust [slachtoffer] het leven ontnomen, maar ook aan de nabestaanden, in het bijzonder zijn vader, moeder en zijn vriendin een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. De vriendin van [slachtoffer] was ten tijde van de moord zwanger van [slachtoffer] . Zijn kind zal zijn vader nooit in persoon leren kennen. De ouders van [slachtoffer] hebben op zitting op indringende wijze verteld hoe groot de invloed van de moord op hun zoon op hun dagelijks functioneren is en hoeveel verdriet zij nog altijd hebben van zijn overlijden.
Door deze moord is de rechtsorde ernstig geschokt. Dergelijke feiten brengen in de samenleving in het algemeen en in de omgeving van het gebeurde in het bijzonder, sterke gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een zeer lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Het opleggen van langdurige gevangenisstraffen heeft daarbij verschillende doelen. Van groot belang is de beveiliging van de samenleving: voorkomen dat anderen dergelijke feiten begaan én dat deze verdachte hiertoe in de toekomst nogmaals overgaat. Daarnaast weegt uiteraard het aspect van vergelding zeer zwaar.
Het hof betrekt in zijn overweging ook uitdrukkelijk de straffen die doorgaans voor soortgelijke misdrijven worden opgelegd. Tevens heeft het hof acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit geen eerdere ernstige geweldmisdrijven blijken. Ook zijn persoonlijke omstandigheden – waarover hij slechts zeer summier heeft willen verklaren – hebben geen invloed op de strafmaat.
Hoewel de mogelijkheid bestaat dat sprake is van een afrekening in het criminele circuit, ontbreekt het bewijs dat het motief van de moord gelegen is in mogelijke betrokkenheid bij drugshandel, dan wel dat deze gerelateerd is aan een motorclub. Derhalve kan de voornoemde omstandigheid niet als strafverzwarend worden aangemerkt. Het hof houdt wel in strafverzwarende zin rekening met het karakter van het feit, te weten het in koelen bloede uit de weg ruimen van een medemens en de wijze waarop [slachtoffer] uiteindelijk is doodgeschoten; na te zijn neergeschoten, door middel van twee kogels achter door zijn hoofd terwijl hij weerloos en gewond op de grond lag. De moord vertoont dan ook alle tekenen van een harde en kille liquidatie.
Tot slot neemt het hof het verdachte ook zeer kwalijk dat hij in eerste aanleg niets heeft willen verklaren. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een alternatief scenario geschetst, maar dat wordt – zoals hiervoor reeds overwogen – door het hof als ongeloofwaardig terzijde gesteld. Derhalve heeft verdachte op geen enkele wijze duidelijkheid gegeven over zijn motieven voor de moord. Hierdoor blijven ook de nabestaanden in het ongewisse over het waarom van deze moord, wat het voor hen extra zwaar maakt. Ook blijkt hieruit dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn daden.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 7 november 2016, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft op 14 juli 2017 vonnis gewezen. Hiertegen is op 18 juli 2017 hoger beroep ingesteld namens het openbaar ministerie en op 27 juli 2017 namens verdachte. Het hof wijst dit arrest op 30 januari 2020. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is dan ook sprake van schending van de redelijke termijn en wel met een periode van 6 maanden en drie dagen. Bij de strafvervolging van verdachte is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, geschonden.
Echter, wanneer het strafproces in zijn totaliteit wordt bezien, dus zowel de eerste aanleg als het hoger beroep, is er geen sprake van een schending van de redelijke termijn. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om aan deze termijnoverschrijding consequenties te verbinden, anders dan de enkele constatering dat de termijn in hoger beroep is geschonden.
Alles afwegend acht het hof – conform de eis van de advocaat-generaal – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg geen vordering tot schadevergoeding ingediend. In hoger beroep is een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 15.000,00 ter zake van immateriële schade.
Het hof is van oordeel dat, nu de benadeelde partij zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste of derde lid in eerste aanleg in het geding heeft gevoegd, deze onbevoegd is om zich te voegen in het geding in hoger beroep. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen. Gelet op het onderhavige arrest ligt het in de rede dat de vordering wordt aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 19.834,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van 19.834,01, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat gijzeling voor na te melden duur zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 19.834,01 (negentienduizend achthonderdvierendertig euro en één cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 19.834,01 (negentienduizend achthonderdvierendertig euro en één cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op
763 (zevenhonderd drieënzestig dagen) met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 17 augustus 2015.
Aldus gewezen door:
mr. A.M.G. Smit, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. J. Nederlof, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder, griffier,
en op 30 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.