ECLI:NL:GHSHE:2020:2179

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.273.741_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming van een woning in verband met zorgovereenkomst en overlast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Stichting Zonnewende tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter in Limburg. De zaak betreft een huurovereenkomst en een zorgovereenkomst tussen Zonnewende en de geïntimeerde, die behoort tot de doelgroep van zorgbehoevenden. De vordering van Zonnewende betreft de ontruiming van de woning van de geïntimeerde, die volgens Zonnewende zich niet aan de afspraken heeft gehouden en overlast heeft veroorzaakt. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van Zonnewende afgewezen, onder andere omdat er twijfels bestonden over de wil van de geïntimeerde om de huurovereenkomst te beëindigen, en omdat de geïntimeerde psychische klachten heeft die zijn gedrag beïnvloeden.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van Zonnewende besproken en geconcludeerd dat de kantonrechter ten onrechte had overwogen dat de geïntimeerde zonder recht of titel in de woning verbleef. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde in strijd handelt met zijn verplichtingen als huurder en dat er voldoende redenen zijn om de huurovereenkomst te ontbinden. Het hof heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op 30 september 2020, zodat er tijd is voor een eventuele hulpverleningsvoorziening voor de geïntimeerde. Het hof heeft de vordering van Zonnewende tot ontruiming toegewezen, evenals de vordering tot betaling van een gebruiksvergoeding voor de periode na de ontruiming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.273.741/01
arrest van 14 juli 2020
in de zaak van
Stichting Zonnewende,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Zonnewende,
advocaat: mr. A.J.J. Kreutzkamp te Valkenburg aan de Geul,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J-P. van Dyck te Valkenburg aan de Geul,
op het bij exploot van dagvaarding van 31 januari 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van 6 januari 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:171, hierna: het vonnis), door de kantonrechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen Zonnewende als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie/eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 8189898 CV EXPL 19-7951)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de bij H12-formulieren door Zonnewende toegezonden producties 17 t/m 21, 22 t/m 25 en ten slotte productie 26;
  • de bij H12-formulier door [geïntimeerde] als productie 5 toegezonden e-mails;
- het pleidooi, waarbij mr. Van Dyck namens [geïntimeerde] pleitnotities heeft overgelegd en waarbij van de hiervoor genoemde producties akte is verleend.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de in het vonnis onder 2.1 t/m 2.9 genoemde feiten. Daarnaast noemt het hof nog enkele feiten die eveneens tussen partijen vast staan.
3.1.1
Zonnewende verhuurt woningen aan personen die hulp- en zorgbehoevend zijn (de doelgroep). Zonnewende biedt daarnaast zorg aan deze personen. Met deze personen sluit Zonnewende een huurovereenkomst met daaraan gekoppeld een zorgovereenkomst.
3.1.2.
[geïntimeerde] behoort tot de doelgroep van Zonnewende. Zij heeft met hem een huurovereenkomst en een zorgovereenkomst gesloten, welke overeenkomsten volgens partijen een “onlosmakelijk geheel” vormen (vgl. artikel 8 van de zorgovereenkomst).
3.1.3
Op grond van de huurovereenkomst verhuurt Zonnewende met ingang van 1 november 2016 aan [geïntimeerde] de woning aan het adres [adres 1] te [plaats ] . Deze woning maakt onderdeel uit van een appartementencomplex. Binnen dat appartementencomplex verhuurt Zonnewende meer appartementen aan personen die behoren tot de doelgroep.
3.1.4.
Artikel 15.1 van de huurovereenkomst luidt:
“Opzegging van de huurovereenkomst door verhuurder geschiedt met inachtneming van een termijn van tenminste drie maanden. Deze termijn wordt verlengd met een maand voor elk jaar, dat huurder onafgebroken in het genot van het gehuurde is geweest, tot ten hoogste zes maanden.”
Artikel 20.2 van de huurovereenkomst luidt:
“Bij buitensporige overtredingen van algemeen aanvaarde normen en waarden of bij het overtreden van de Nederlandse wet is verhuurder gemachtigd deze huurovereenkomst per direct te beëindigen.”
3.1.5
Zonnewende heeft [geïntimeerde] diverse malen schriftelijk gewaarschuwd omdat hij zich volgens Zonnewende niet heeft gehouden aan de gebods- en verbodsbepalingen van het huishoudelijk reglement.
3.1.6
Op enig moment heeft [geïntimeerde] het cilinderslot van de deur van het appartement van een medebewoner op nummer [adres 3] met lijm dichtgesmeerd/onklaar gemaakt.
3.1.7
Bij brief van 21 oktober 2019 heeft Zonnewende aan [geïntimeerde] het volgende medegedeeld:
“Bij dezen beëindigd ondergetekende, als gemachtigde namens Stichting Zonnewende, per direct de zorg- en de huurovereenkomst met u. U bent eerder tijdens een persoonlijk gesprek hierover geïnformeerd. Reden(en) beëindiging:
- Drie officiële waarschuwingen
- Meerdere mondelinge waarschuwingen
- U stelt zicht niet begeleidbaar op
- U werkt niet mee aan de oplossing van de situatie (behandeling)
- U houdt zich niet aan het huisreglement
- U houdt zich niet aan diverse bepalingen uit de huurovereenkomst
- Buitensporige overtredingen van algemeen aanvaarde normen en waarden en de Nederlandse Wet.
Bovenstaande wordt niet geaccepteerd binnen stichting Zonnewende. Mondelinge en schriftelijke waarschuwingen hebben niet het gewenste effect op uw gedragingen.
U heeft ons geen andere mogelijkheid gelaten dan de zorg- en huurovereenkomst per direct te beëindigen.
U dient heden, 21 oktober 2019, uw woning te verlaten en alle sleutels en/of andere toegangsmiddelen in te leveren bij ondergetekende of een andere medewerker van Stichting Zonnewende.
Conform de algemene voorwaarden heeft u 7 kalenderdagen de tijd om uw eigendommen op te halen. Dit kan in overleg met een medewerker van Zonnewende. Indien u uw eigendommen niet binnen deze 7 kalenderdagen ophaalt zullen zij door iemand van Zonnewende worden verwijderd uit de woonruimte. Uw spullen worden van voor maximaal 1 maand bewaart. Hierna worden deze afgevoerd. Deze kosten zullen wij op u verhalen (…).”
3.1.8
Eveneens op 21 oktober 2019 hebben [geïntimeerde] en (vertegenwoordigers van) Zonnewende een door Zonnewende opgestelde verklaring ondertekend - hierna: de beëindigingsovereenkomst - die als volgt luidt:
“Vandaag zijn wij het volgende overeengekomen:
De zorg- en huurovereenkomst wordt per vandaag, 21 oktober 2019, beëindigd.
Extra voorwaarden:
- [geïntimeerde] mag gebruik maken van de woning tot vrijdag 25 oktober 2019, 12:00 uur. Uiterlijk 12:00 uur levert hij alle sleutels en toegangsmiddelen in bij een medewerker van Zonnewende.
- [geïntimeerde] verwijdert de spullen binnen 7 dagen ná 25 oktober. Hij maakt hiervoor een afspraak met iemand van Zonnewende.
Indien er zich tussen heden en 25 oktober 2019 incidenten voordoen zal [geïntimeerde] per direct het gehuurde en het terrein verlaten (…).”
3.1.9
Zonnewende heeft daarna [geïntimeerde] tot 28 oktober 2019 de gelegenheid gegeven de woning te verlaten. Zonnewende heeft [geïntimeerde] daarnaast aangeboden om voorlopig gebruik te maken van een andere woning in het achtertuingedeelte van een ander complex van Zonnewende aan het adres [adres 2] te [plaats ] .
3.1.10
[geïntimeerde] heeft na 28 oktober 2019 de woning aan het adres [adres 1] te [plaats ] niet verlaten. Zonnewende heeft daarna [geïntimeerde] tevergeefs gesommeerd om uiterlijk 7 november 2019 de woning te verlaten.
3.1.11
Op 10 juni 2020 heeft [procesregisseur Veiligheidshuis] , Procesregisseur Veiligheidshuis [vestigingsnaam] Heuvelland , de volgende e-mail gestuurd:
“Van: “ [procesregisseur Veiligheidshuis] ” < [e-mailadres 1] >
Onderwerp: [geïntimeerde]
Datum: 10 juni 2020 om 13:57:58 CEST
Aan: “ [betrokkene 1] (AOV)” < [e-mailadres 2] >, “ [betrokkene 2] (Stichting
Zonnewende)” < [e-mailadres 3] >, [medewerker politie 1] < [e-mailadres 4] >, “ [betrokkene 3] (SPV)” < [e-mailadres 5] >, [medewerker politie 2] < [e-mailadres 6] >, “ [betrokkene 4] (BOA)” < [e-mailadres 7] >
Beste betrokkenen,
Ik kreeg zojuist een telefoontje van [medewerker van Vangnet GGD] van Vangnet GGD over [geïntimeerde] .
De huisarts heeft [geïntimeerde] bij Vangnet aangemeld op advies van [betrokkene 5] . Wellicht komt dit omdat er tot nu toe nog weinig mogelijkheden zijn geweest om het gedrag van [geïntimeerde] aan te pakken.
Ik heb [medewerker van Vangnet GGD] bijgepraat over de acties die we hebben geprobeerd het afgelopen jaar, en dat er op vrijwillige basis niets met [geïntimeerde] te bereiken valt omdat hij nergens aan wil meewerken.
[medewerker van Vangnet GGD] adviseerde het aanvragen van een zorgmachtiging. Tijdens het IVOV is besproken dat [betrokkene 1] hiermee aan de slag zou gaan. Wat is daar op dit moment de stand van zaken van?
[medewerker van Vangnet GGD] gaf aan dat, gezien de acties die wij al allemaal hebben geprobeerd in het vrijwillig kader, inzet van Vangnet een herhaling van zetten gaat worden en daardoor nu geen meerwaarde heeft. Ik sluit me daarbij aan.
Onze huidige route is:
- Via zorgmachtiging het gedrag van [geïntimeerde] laten beoordelen (opleggen behandeling en medicatie);
- Vanuit Politie er kort bovenop zitten, in de hoop dat er vanuit Justitie dwingend iets kan worden opgelegd.
Zou het niet beter zijn om de huisarts ook bij de PGA te betrekken?
Met vriendelijke groet,
[procesregisseur Veiligheidshuis] │Procesregisseur”
3.2.1
Zonnewende heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen:
1. de woning terstond, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen redelijke termijn, te ontruimen en te verlaten,
2. tot betaling van € 906,29 als vergoeding voor buitengerechtelijke kosten,
3. tot betaling van € 750,00 per maand of een gedeelte daarvan vanaf 30 oktober 2019 zolang [geïntimeerde] daarna in gebreke blijft de woning te ontruimen en te verlaten,
4. tot betaling van € 302,50 schadevergoeding wegens het onklaar gemaakte cilinderslot,
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.2.2
Na daartoe door [geïntimeerde] gevoerd verweer heeft de kantonrechter de vorderingen van Zonnewende afgewezen. In het kader van de in 3.1.8 genoemde overeenkomst overwoog de kantonrechter dat daaruit in beginsel voortvloeit dat tussen partijen een overeenkomst tot beëindiging van de huurovereenkomst is gesloten en dat [geïntimeerde] thans zonder recht of titel in de woning verblijft. [geïntimeerde] heeft echter gesteld dat bij hem niet de wil bestond om de huurovereenkomst te beëindigen en dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 3:33 BW. Verder heeft [geïntimeerde] gesteld dat als een overeenkomst tot stand is gekomen, dit is gebeurd onder invloed van een wilsgebrek zoals onder meer dwaling.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat een van deze verweren in een bodemprocedure zou kunnen slagen. [geïntimeerde] kampt of heeft gekampt met psychische klachten die zich (onder meer) hebben geuit in psychotisch gedrag. Hoewel met name het beroep op artikel 3:33 BW door [geïntimeerde] niet verder is uitgewerkt, is in onvoldoende mate uitgesloten dat, (mede) als gevolg van deze klachten, de verklaring van [geïntimeerde] niet overeenkwam met zijn wil of dat zijn wil gebrekkig gevormd is. Verder lijkt het er op dat [geïntimeerde] op grond van de brief van 21 oktober 2019 (zie 3.1.7) ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst in de onjuiste veronderstelling was dat de huurovereenkomst met die brief al was geëindigd. Ook dit zou kunnen bijdragen aan de conclusie dat wat [geïntimeerde] met het tekenen van de beëindigingsovereenkomst heeft verklaard, niet overeenkomt met zijn wil (op dat moment) of dat hij ter zake heeft gedwaald. Er kan thans niet vanuit worden gegaan dat [geïntimeerde] zonder recht of titel gebruik maakt van de woning.
Ten aanzien van de “tweede reden die Zonnewende aanvoert om [geïntimeerde] te veroordelen de woning te ontruimen en te verlaten” - het hof begrijpt het vonnis aldus dat daarmee wordt gedoeld op de volgens Zonnewende door [geïntimeerde] veroorzaakte overlast - oordeelt de kantonrechter dat [geïntimeerde] op momenten tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, maar dat niet voldoende aannemelijk is dat dit in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal leiden. Daarbij is van belang dat Zonnewende zich richt op een doelgroep, waar [geïntimeerde] ook toe behoort, die hulp- en zorgbehoevend is met de daarbij behorende psychosociale/psychiatrische problematiek. Met deze doelgroep dient meer geduld betracht te worden dan bij een ‘reguliere’ huurder het geval zou zijn. Een aanwijzing daarvoor is ook het door beide partijen gestelde onlosmakelijke verband tussen de huur- en de zorgovereenkomst. De lat op grond waarvan door overlast de huurovereenkomst ontbonden kan worden, ligt dus hoger dan bij een reguliere huurovereenkomst, aldus - nog steeds - het vonnis in eerste aanleg.
3.2.3
De nevenvorderingen van Zonnewende genoemd in 3.2.1 onder 2. en 4. zijn door de kantonrechter afgewezen bij gebreke van spoedeisend belang. De in 3.2.1 onder 3. genoemde vordering huurpenningen is afgewezen omdat Zonnewende niet heeft gesteld dat [geïntimeerde] niet voldoet aan zijn verplichting tot het betalen van huur.
3.3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in voorwaardelijke reconventie gevorderd:
1. afgifte van de postkastsleutel, desnoods tegen kostprijs,
2. afgifte van de voordeursleutel,
3. nakoming van de huurovereenkomst en de zorgovereenkomst, met een dwangsom van € 500,00 per dag dat Zonnewende in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen
met veroordeling van Zonnewende in de (proces)kosten.
3.3.2
De onder 1. en 2. genoemde vorderingen van [geïntimeerde] zijn (overeenkomstig) toegewezen, onder oplegging van een dwangsom van € 250,-- per dag aan Zonnewende.
3.4
Zonnewende is veroordeeld in de kosten in conventie en in reconventie.
3.5
Zonnewende is bij appeldagvaarding met 14 grieven opgekomen tegen het vonnis van de kantonrechter. Het hof bespreekt de grieven hierna voor zover nodig.
3.5.1
Zonnewende heeft bij appeldagvaarding tevens haar eis vermeerderd. [geïntimeerde] heeft bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis in de zin van artikel 130 Rv. Het hof oordeelt als volgt.
De in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt de aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis niet later dan in zijn memorie van grieven of antwoord mag veranderen of vermeerderen. Voor zover het bezwaar betrekking heeft op een processueel bezwaar verwerpt het hof dat. Zonnewende heeft namelijk bij de eerste gelegenheid in hoger beroep haar eis vermeerderd. Nu [geïntimeerde] voor het overige niet heeft toegelicht dat door de vermeerdering van eis de procedure onredelijk zou worden vertraagd dan wel de verdediging onredelijk zou worden bemoeilijkt, is het bezwaar ongegrond. Het hof doet hierna recht op de vermeerderde vordering.
3.5.2
Zonnewende vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de kantonrechter vernietigt en, opnieuw rechtdoende, alle vorderingen in conventie van Zonnewende toewijst en alle vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie afwijst en, bij wege van vermeerdering van eis, [geïntimeerde] te veroordelen om aan stichting Zonnewende te betalen:
- een bedrag van € 50,- wegens de resterende huurdagen oktober 2019,
- een bedrag van € 236,09 wegens kosten definitieve slotbeslagplaatsing in het appartement van [betrokkene 6] ,
- een bedrag van € 73,57 wegens plaatsing cilindersloten bij [betrokkene 6] en bij [geïntimeerde] en
- een bedrag ad € 112,42 wegens betekeningskosten van de deurwaarder van het bestreden vonnis,
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
3.6.1
Volgens de grieven I en II, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen dat in een bodemprocedure een van de verweren van [geïntimeerde] op basis van wilsgebreken en dwaling zou kunnen slagen en er thans niet vanuit kan worden gegaan dat [geïntimeerde] zonder recht of titel gebruik maakt van de woning. De kantonrechter is buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door een beroep op dwaling aan de zijde van [geïntimeerde] te construeren.
3.6.1.1 Om met dit laatste te beginnen: dit onderdeel van de grief kan niet tot vernietiging van het vonnis leiden nu, indien daarvan in eerste aanleg al sprake zou zijn geweest, in ieder geval de rechtsstrijd in hoger beroep er ook over gaat of aan [geïntimeerde] een beroep op dwaling toekomt.
3.6.1.2 De stelling van Zonnewende dat het op de weg van [geïntimeerde] ligt aan te tonen dat er sprake is van een wilsgebrek dan wel dwaling aan zijn zijde bij de totstandkoming van de beëindigingsovereenkomst, is correct. Zonnewende betwist evenwel niet het uitgangspunt van de kantonrechter dat [geïntimeerde] , toen hij de beëindigingsovereenkomst tekende, reeds in het bezit was van de in 3.1.7 geciteerde brief van Zonnewende waarmee de zorg- en de huurovereenkomst werden opgezegd en [geïntimeerde] geacht werd “heden, 21 oktober 2019, uw woning te verlaten.” Gesteld noch gebleken is dat Zonnewende [geïntimeerde] , alvorens met hem de beëindigingsovereenkomst te sluiten, correct heeft voorgelicht over zijn juridische positie - in verband waarmee ook het bepaalde in artikel 15.1 van de huurovereenkomst van belang is [1] - of hem heeft geadviseerd rechtshulp te zoeken. [geïntimeerde] behoort tot de doelgroep van Zonnewende, personen die (3.1.1) “hulp- en zorgbehoevend zijn.” Onbetwist (eveneens) is [geïntimeerde] psychiatrisch patiënt, dat hij zich onttrekt aan hulp maakt het niet beter, integendeel. Dat onder deze omstandigheden aan Zonnewende een beroep op artikel 3:35 BW toekomt is naar het voorlopig oordeel van het hof niet zo evident dat daarvan in kort geding kan worden uitgegaan. Bij het voorgaande is ook van belang dat volgens artikel 4 van de zorgovereenkomst, welke overeenkomst volgens partijen een “onlosmakelijk geheel” met de huurovereenkomst vormt, Zonnewende aan [geïntimeerde] “individuele begeleiding” dient te bieden. Terecht heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat Zonnewende hem de gevolgen had moeten voorhouden.
3.6.1.3 Zonnewende klaagt weliswaar in de toelichting op de grief over de wijze waarop de kantonrechter het beroep op dwaling “construeert”, als gezegd betwist zij niet het uitgangspunt van de kantonrechter dat [geïntimeerde] , toen hij de beëindigingsovereenkomst tekende, geacht werd “heden, 21 oktober 2019, uw woning te verlaten.” Die mededeling kan als een inlichting als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a. BW worden beschouwd. Als hiervoor gezegd, heeft [geïntimeerde] terecht aangevoerd dat Zonnewende hem de gevolgen had moeten voorhouden, artikel 6:228 lid 1 sub b. BW. Dat aan [geïntimeerde] in een bodemprocedure geen beroep op dwaling toekomt is naar het voorlopig oordeel van het hof in het licht van het voorgaande niet zo onaannemelijk dat daaraan in dit kort geding voorbij kan worden gegaan.
3.6.1.4 De conclusie is dat de grieven I en II vergeefs zijn voorgedragen.
3.6.2
De grieven V en VII houden in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat weliswaar vast staat dat [geïntimeerde] op het moment tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar dat twijfelachtig/niet voldoende aannemelijk is dat dit in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal leiden. Volgens grief VIII heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen het met [geïntimeerde] eens te zijn dat Zonnewende met de doelgroep waartoe [geïntimeerde] behoort, welke hulp- en zorgbehoevend is, meer geduld moet worden betracht dan bij een reguliere huurder het geval zou zijn. Volgens Zonnewende is zij met dit kort geding niet over een nacht ijs gegaan maar was echter op enig moment de maat vol c.q. een grens bereikt. Ook in het geval van [geïntimeerde] . Zonnewende verwijst naar uitspraken van de rechtbanken Overijssel en Midden-Nederland. [2]
3.6.2.1 Deze grieven behandelt het hof gezamenlijk. Het hof begrijpt de toelichting van Zonnewende op grief VIII aldus dat zij het eigenlijk wel met de kantonrechter eens is dat Zonnewende met de doelgroep waartoe [geïntimeerde] behoort meer geduld moet worden betracht dan bij “een reguliere huurder” het geval zou zijn. Zonnewende meent evenwel dat zij dat daadwerkelijk gedaan heeft maar dat er óók dan een moment is waarop van haar als verhuurder (tevens zorgaanbieder) niet langer gevergd kan worden het gebruik van het gehuurde door de huurder voort te zetten en de huurovereenkomst in een bodemprocedure ontbonden zal worden. [geïntimeerde] voert aan dat de vraag of het einde van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is in een bodemprocedure thuishoort en niet in (dit) kort geding.
3.6.2.2 Dat het kort geding zich niet leent voor een definitieve vaststelling van de rechtsverhouding van partijen is tussen partijen niet in geschil. Het gaat er nu in de kern om of de door Zonnewende gestelde overlast van [geïntimeerde] zo zeer aannemelijk is dat, gegeven de in 3.1.1 t/m 3.1.4 genoemde uitgangspunten, op een op tekortkoming te baseren beslissing tot ontbinding in een bodemzaak in dit kort geding bij wege van een voorlopige voorziening vooruit gelopen kan worden. Zonnewende heeft in hoger beroep nieuwe producties overgelegd waaruit volgens haar de door [geïntimeerde] veroorzaakte overlast blijkt. Niet alleen in het verleden maar ook nu nog steeds, aldus Zonnewende. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat Zonnewende kennelijk nog maar eens stevig is gaan lobbyen en zij een nieuw rondje “bewijs”middelen gemeend heeft te moeten ophalen. Op de kwaliteit daarvan valt evenwel, aldus [geïntimeerde] , het nodige af te dingen.
3.6.2.3 Het hof neemt in herinnering dat in eerste aanleg een incidentenrapport over de periode 2 april 2019 tot 21 oktober 2019 is overgelegd. Het rapport geeft een reeks van gebeurtenissen weer die deels als overlast kunnen worden aangemerkt en verhaalt ook van gebeurtenissen die passen in het van [geïntimeerde] zowel bij conclusie van antwoord als in hoger beroep geschetste beeld: iemand met niet zomaar “een rugzakje” maar met een “zak vol”, een psychiatrisch patiënt (bovendien), die zich inmiddels onttrekt aan behandeling, een zgn. zorgmijder. Uit de in 3.1.11 weergegeven e-mail van 10 juni 2020 van de Procesregisseur Veiligheidshuis [vestigingsnaam] Heuvelland blijkt wie zich inmiddels met [geïntimeerde] bezig houden, de gemeente (BOA’s daaronder begrepen), de GGD, een psychiater, een SPV’er, huisarts, politie en (wellicht) justitie en ook Zonnewende. Dat [geïntimeerde] niet verscheen ter zitting van het hof op 15 juni 2020 past in het geschetste beeld dat [geïntimeerde] thans niet, althans moeilijk, te bereiken is.
De kwalificatie door [geïntimeerde] van het incidentenrapport als “partijverklaring” moge juist zijn, maar het is een bewijsmiddel en de beperking van artikel 164 lid 2 Rv is op deze schriftelijke verklaring niet van toepassing. [3] [geïntimeerde] heeft het rapport inhoudelijk onvoldoende gemotiveerd bestreden, want slechts in algemene bewoordingen (“onjuist, onvolledig, aangedikt”). Anders dan [geïntimeerde] stelt, loopt het rapport niet tot 22 april 2019 maar tot 19 oktober 2019, de datum van de eerste gebeurtenis in de volgende alinea.
3.6.2.4 Het cilinderslot van de deur van het appartement van [betrokkene 6] is door [geïntimeerde] vernield (3.1.6), [betrokkene 6] heeft jegens [geïntimeerde] aangifte van bedreiging en stalking gedaan [4] en zijn aangifte verhaalt van voortdurende stoornissen van [betrokkene 6] ’ woongenot. [betrokkene 8] [5] heeft aangifte van vernieling van zijn voordeur op 17/18 januari 2020 gedaan en dat is dus na het bestreden vonnis. Uit de e-mails van [betrokkene 7] [6] , waaronder die van 9 april 2020, spreekt een zekere wanhoop omtrent de persoon van [geïntimeerde] en de door hem aan [betrokkene 7] , haar gezin en (de gasten van) haar pension veroorzaakte overlast, zowel overdag als tijdens de nachtelijke uren. Ook [medewerkster van Zonnewende] (medewerkster van Zonnewende) blijkt [7] niet gediend van de aanhoudende belangstelling van [geïntimeerde] (“Hello my Queen♥”, “Hoi lieverd”), zie haar e-mailberichten van 5 en 27 maart 2020 aan [bestuurder van Zonnewende] , naar het hof begrijpt [bestuurder van Zonnewende] , bestuurder van Zonnewende.
Uit appberichten - kennelijk afkomstig van genoemde “ [bestuurder van Zonnewende] ” - bij prod. 3 bij MvA blijkt dat genoemde aangiften zijn gedaan op aandringen van Zonnewende. Dat is voor de waardering van die aangiften van belang, maar [geïntimeerde] heeft het door aangevers gestelde niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken zodat in dit kort geding daarvan kan worden uitgegaan. Bovendien merkt [procesregisseur Veiligheidshuis] , Procesregisseur Veiligheidshuis [vestigingsnaam] Heuvelland, in een e-mail van 6 september 2019 [8] over [geïntimeerde] reeds op: “Daarbij ook het verzoek aan Politie om betrokken slachtoffers steeds te motiveren om wel aangifte te doen.”
Het hof volstaat met deze opsomming, uit de overige producties komt een vergelijkbaar beeld naar voren, zoals ook weergegeven in het proces-verbaal (“politie(sfeer)rapportage”) van de wijkagent. [9] [geïntimeerde] heeft de stellingen van Zonnewende over door hem veroorzaakte overlast niet voldoende inhoudelijk betwist; de kwalificatie van de beleving van degenen die zich over [geïntimeerde] ’ overlast hebben uitgelaten als “subjectief” doet aan de gestelde feiten niet af. Evenmin het feit dat [betrokkene 8] inmiddels vertrokken zou zijn (hoewel volgens prod. 24 van Zonnewende [betrokkene 8] op 19 mei 2020 kennelijk nog in het appartementencomplex van Zonnewende woonde). Daarmee is niet betwist dat het gestelde feit heeft plaatsgevonden en de gebeurtenis is ook niet zó lang geleden dat deze voor de beoordeling niet van belang is.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat de overlast, zoals vermeld in genoemd incidentenrapport, zich ook na het bestreden vonnis heeft voortgezet, zoals valt af te leiden uit de in hoger beroep door Zonnewende overgelegde producties.
3.6.2.5 Terecht heeft [geïntimeerde] (’ raadsman) aandacht gevraagd voor zijn kwetsbare positie: “voorzichtig: want hier staat een mens. Anders, complexer en kwetsbaarder wellicht, maar niettemin: een mens…” Maar gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden wordt naar het voorlopig oordeel van het hof met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in een bodemprocedure de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden: ook de omgeving van de kwetsbare mens - waarvan in dit geval ook andere kwetsbare personen deel uitmaken - heeft aanspraak op rechtsbescherming. Dat brengt mee dat, het spoedeisend karakter van de ontruimingsvordering van Zonnewende in aanmerking genomen, die vordering voor toewijzing gereed ligt: [geïntimeerde] handelt in strijd met zijn verplichtingen als goed huurder, artikel 7:713 BW. Het hof ziet in de omstandigheden aan de zijde van [geïntimeerde] aanleiding de ontruimingstermijn op 2,5 maand (d.w.z. op 30 september 2020) te bepalen zodat wellicht in de tussenliggende periode een (hulpverlenings)voorziening voor [geïntimeerde] getroffen kan worden.
Het hof verwerpt dus de stelling van [geïntimeerde] dat Zonnewende geen spoedeisend belang bij haar hoofdvorderingen heeft. Wat er zij van het feit dat volgens [geïntimeerde] Zonnewende heeft aangegeven dat op enig moment de druppel de emmer deed overlopen, dat maakt de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden niet anders. Vaste rechtspraak is bovendien dat een verhuurder jegens andere huurders gehouden kan zijn maatregelen te treffen tegen een overlastgevende huurder. [10]
3.6.2.6 De grieven V, VII en VIII zijn gegrond. In het licht daarvan behoeven de grieven III, IV en VI bij gebrek aan belang geen behandeling.
3.7
De grieven IX en X klagen erover dat de kantonrechter de vordering van Zonnewende tot schadevergoeding (noodreparatie van het slot) en tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten heeft afgewezen.
3.7.1
Zulks ten onrechte, nu het hof met [geïntimeerde] van oordeel is dat ter zake van deze geldvorderingen in kort geding - waarover nauwelijks processueel debat heeft plaatsgevonden, nu partijen zich gefocust hebben op de vordering tot ontruiming c.a. - spoedeisend belang ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de bij vermeerdering van eis gevorderde bedragen van € 236,09 (definitief slotbeslag) en € 73,57 (rekening plaatsing sloten bij Beckers en [geïntimeerde] ), alsmede het gerestitueerde bedrag van € 50,00 voor twee huurdagen. Een - in opzet – als spoedkortgeding huisuitzetting bedoelde vordering, waarbij naar zijn aard geen declaratoire uitspraak over de huurovereenkomst kan worden verkregen en waarvoor in beginsel nog een bodemprocedure nodig is, leent zich er niet voor en passant ook een rijtje geldvorderingen mee te nemen.
3.8
Met grief XI legt Zonnewende aan het hof voor de afwijzing van de vordering tot betaling van € 750,00 per maand of een gedeelte daarvan vanaf 30 oktober 2019 zolang [geïntimeerde] in gebreke blijft de woning te ontruimen en te verlaten. Volgens Zonnewende gaat het voor het geval dat de ontruimingsvordering wordt toegewezen om een gebruiksvergoeding voor de periode dat [geïntimeerde] “nog langer” - toev. hof: kennelijk is bedoeld ná toewijzing van de ontruiming tegen een bepaalde datum, i.c. 30 september 2020 - in het gehuurde blijft.
3.8.1
Het hof stelt vast dat de rechtbank blijkens rov. 4.12. de vordering heeft geïnterpreteerd als een vordering tot betaling van huurpenningen. Wat daarvan zij, Zonnewende vordert in hoger beroep onmiskenbaar een gebruiksvergoeding voor de hiervoor bedoelde periode, waarvoor de huurovereenkomst niet zonder meer een titel oplevert. Het hof zal de vordering toewijzen; [geïntimeerde] heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen de vordering huurpenningen, maar niet tegen de vordering gebruiksvergoeding over de periode ná toewijzing van de ontruiming tegen een bepaalde datum, thans de periode na 30 september 2020.
3.9
De grieven XII en XIII gaan over de veroordeling van Zonnewende een sleutel van de postkast en een voordeursleutel aan [geïntimeerde] te verstrekken. Zonnewende stelt dat zij “zeer recentelijk” een postkastsleutel aan [geïntimeerde] heeft gegeven en [geïntimeerde] erkent dat. Partijen blijken het er voorts over eens te zijn dat in opdracht van [geïntimeerde] (’ ouders) na de zitting in eerste aanleg de slotenmaker een nieuw slot in zijn voordeur geplaatst heeft. De grieven missen daarmee belang. De veroordeling tot betaling van een dwangsom vervalt daarmee eveneens. Nu uit (de toelichting op) de grieven voortvloeit dat [geïntimeerde] inderdaad zonder sleutels zat, kan niet gezegd worden dat de vorderingen in eerste aanleg ter zake zonder grond waren. De proceskostenveroordeling van de vordering in reconventie in eerste aanleg wordt daarom gehandhaafd.
3.1
Grief XIV ten slotte gaat over de proceskosten. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en terugkeert in de beslissing in het dictum worden de kosten in hoger beroep gecompenseerd alsmede de kostenveroordeling in conventie in eerste aanleg. Dat betekening van het vonnis in reconventie onnodig heeft plaatsgevonden kan, gelet op hetgeen onder 3.9 is overwogen, naar het voorlopig oordeel van het hof niet worden volgehouden. Dat [geïntimeerde] zou hebben gevraagd het slot van de postkast uit te boren kan niet anders dan verband houden met het niet kunnen beschikken over een passende sleutel en hij (dus) dat deurtje niet kon openen op normale wijze.

4.De uitspraak

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis in kort geding van 6 januari 2020, door de kantonrechter in de rechtbank Limburg tussen partijen gewezen,
en opnieuw rechtdoende:
4.2
veroordeelt [geïntimeerde] de woonruimte/het appartement aan de [adres 1] te [plaats ] , met alle zich daarin van zijnentwege bevindende personen en zaken, uiterlijk op 30 september 2020 te ontruimen en te verlaten, alsmede onder afgifte van de sleutels en al hetgeen daartoe verder behoort, ter vrije beschikking van Zonnewende te stellen;
4.3
veroordeelt [geïntimeerde] aan Zonnewende te betalen een bedrag van € 750,00 per maand, een gedeelte van een maand daaronder begrepen, vanaf 30 september 2020 zolang [geïntimeerde] daarna in gebreke blijft om de woning te ontruimen en te verlaten;
4.4
compenseert de kosten in eerste aanleg in conventie aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
4.5
veroordeelt Zonnewende in de kosten in reconventie in eerste aanleg, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 360,00;
4.6
compenseert de kosten in hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
4.7
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
4.8
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W. van Rijkom, H.A.W. Vermeulen en C.B.M. Scholten van Aschat en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 juli 2020.
griffier rolraadsheer

Voetnoten

1.Vgl. 3.1.2
3.HR 24 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9384
4.prod. 7 memorie van antwoord
5.prod. 3 memorie van antwoord
6.prod. 4 en 20 in hoger beroep, zie ook prod. 14 in e.a.
7.Prod. 17 in hoger beroep
8.prod. 17 in eerste aanleg
9.Prod. 9 in hoger beroep
10.Zie reeds HR 17 december 1982, NJ 1983, 511