De grieven V en VII houden in dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat weliswaar vast staat dat [geïntimeerde] op het moment tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, maar dat twijfelachtig/niet voldoende aannemelijk is dat dit in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal leiden. Volgens grief VIII heeft de kantonrechter ten onrechte overwogen het met [geïntimeerde] eens te zijn dat Zonnewende met de doelgroep waartoe [geïntimeerde] behoort, welke hulp- en zorgbehoevend is, meer geduld moet worden betracht dan bij een reguliere huurder het geval zou zijn. Volgens Zonnewende is zij met dit kort geding niet over een nacht ijs gegaan maar was echter op enig moment de maat vol c.q. een grens bereikt. Ook in het geval van [geïntimeerde] . Zonnewende verwijst naar uitspraken van de rechtbanken Overijssel en Midden-Nederland.
3.6.2.1 Deze grieven behandelt het hof gezamenlijk. Het hof begrijpt de toelichting van Zonnewende op grief VIII aldus dat zij het eigenlijk wel met de kantonrechter eens is dat Zonnewende met de doelgroep waartoe [geïntimeerde] behoort meer geduld moet worden betracht dan bij “een reguliere huurder” het geval zou zijn. Zonnewende meent evenwel dat zij dat daadwerkelijk gedaan heeft maar dat er óók dan een moment is waarop van haar als verhuurder (tevens zorgaanbieder) niet langer gevergd kan worden het gebruik van het gehuurde door de huurder voort te zetten en de huurovereenkomst in een bodemprocedure ontbonden zal worden. [geïntimeerde] voert aan dat de vraag of het einde van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is in een bodemprocedure thuishoort en niet in (dit) kort geding.
3.6.2.2 Dat het kort geding zich niet leent voor een definitieve vaststelling van de rechtsverhouding van partijen is tussen partijen niet in geschil. Het gaat er nu in de kern om of de door Zonnewende gestelde overlast van [geïntimeerde] zo zeer aannemelijk is dat, gegeven de in 3.1.1 t/m 3.1.4 genoemde uitgangspunten, op een op tekortkoming te baseren beslissing tot ontbinding in een bodemzaak in dit kort geding bij wege van een voorlopige voorziening vooruit gelopen kan worden. Zonnewende heeft in hoger beroep nieuwe producties overgelegd waaruit volgens haar de door [geïntimeerde] veroorzaakte overlast blijkt. Niet alleen in het verleden maar ook nu nog steeds, aldus Zonnewende. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat Zonnewende kennelijk nog maar eens stevig is gaan lobbyen en zij een nieuw rondje “bewijs”middelen gemeend heeft te moeten ophalen. Op de kwaliteit daarvan valt evenwel, aldus [geïntimeerde] , het nodige af te dingen.
3.6.2.3 Het hof neemt in herinnering dat in eerste aanleg een incidentenrapport over de periode 2 april 2019 tot 21 oktober 2019 is overgelegd. Het rapport geeft een reeks van gebeurtenissen weer die deels als overlast kunnen worden aangemerkt en verhaalt ook van gebeurtenissen die passen in het van [geïntimeerde] zowel bij conclusie van antwoord als in hoger beroep geschetste beeld: iemand met niet zomaar “een rugzakje” maar met een “zak vol”, een psychiatrisch patiënt (bovendien), die zich inmiddels onttrekt aan behandeling, een zgn. zorgmijder. Uit de in 3.1.11 weergegeven e-mail van 10 juni 2020 van de Procesregisseur Veiligheidshuis [vestigingsnaam] Heuvelland blijkt wie zich inmiddels met [geïntimeerde] bezig houden, de gemeente (BOA’s daaronder begrepen), de GGD, een psychiater, een SPV’er, huisarts, politie en (wellicht) justitie en ook Zonnewende. Dat [geïntimeerde] niet verscheen ter zitting van het hof op 15 juni 2020 past in het geschetste beeld dat [geïntimeerde] thans niet, althans moeilijk, te bereiken is.
De kwalificatie door [geïntimeerde] van het incidentenrapport als “partijverklaring” moge juist zijn, maar het is een bewijsmiddel en de beperking van artikel 164 lid 2 Rv is op deze schriftelijke verklaring niet van toepassing.[geïntimeerde] heeft het rapport inhoudelijk onvoldoende gemotiveerd bestreden, want slechts in algemene bewoordingen (“onjuist, onvolledig, aangedikt”). Anders dan [geïntimeerde] stelt, loopt het rapport niet tot 22 april 2019 maar tot 19 oktober 2019, de datum van de eerste gebeurtenis in de volgende alinea.
3.6.2.4 Het cilinderslot van de deur van het appartement van [betrokkene 6] is door [geïntimeerde] vernield (3.1.6), [betrokkene 6] heeft jegens [geïntimeerde] aangifte van bedreiging en stalking gedaanen zijn aangifte verhaalt van voortdurende stoornissen van [betrokkene 6] ’ woongenot. [betrokkene 8]heeft aangifte van vernieling van zijn voordeur op 17/18 januari 2020 gedaan en dat is dus na het bestreden vonnis. Uit de e-mails van [betrokkene 7], waaronder die van 9 april 2020, spreekt een zekere wanhoop omtrent de persoon van [geïntimeerde] en de door hem aan [betrokkene 7] , haar gezin en (de gasten van) haar pension veroorzaakte overlast, zowel overdag als tijdens de nachtelijke uren. Ook [medewerkster van Zonnewende] (medewerkster van Zonnewende) blijktniet gediend van de aanhoudende belangstelling van [geïntimeerde] (“Hello my Queen♥”, “Hoi lieverd”), zie haar e-mailberichten van 5 en 27 maart 2020 aan [bestuurder van Zonnewende] , naar het hof begrijpt [bestuurder van Zonnewende] , bestuurder van Zonnewende.
Uit appberichten - kennelijk afkomstig van genoemde “ [bestuurder van Zonnewende] ” - bij prod. 3 bij MvA blijkt dat genoemde aangiften zijn gedaan op aandringen van Zonnewende. Dat is voor de waardering van die aangiften van belang, maar [geïntimeerde] heeft het door aangevers gestelde niet, althans niet voldoende gemotiveerd weersproken zodat in dit kort geding daarvan kan worden uitgegaan. Bovendien merkt [procesregisseur Veiligheidshuis] , Procesregisseur Veiligheidshuis [vestigingsnaam] Heuvelland, in een e-mail van 6 september 2019over [geïntimeerde] reeds op: “Daarbij ook het verzoek aan Politie om betrokken slachtoffers steeds te motiveren om wel aangifte te doen.”
Het hof volstaat met deze opsomming, uit de overige producties komt een vergelijkbaar beeld naar voren, zoals ook weergegeven in het proces-verbaal (“politie(sfeer)rapportage”) van de wijkagent.[geïntimeerde] heeft de stellingen van Zonnewende over door hem veroorzaakte overlast niet voldoende inhoudelijk betwist; de kwalificatie van de beleving van degenen die zich over [geïntimeerde] ’ overlast hebben uitgelaten als “subjectief” doet aan de gestelde feiten niet af. Evenmin het feit dat [betrokkene 8] inmiddels vertrokken zou zijn (hoewel volgens prod. 24 van Zonnewende [betrokkene 8] op 19 mei 2020 kennelijk nog in het appartementencomplex van Zonnewende woonde). Daarmee is niet betwist dat het gestelde feit heeft plaatsgevonden en de gebeurtenis is ook niet zó lang geleden dat deze voor de beoordeling niet van belang is.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat de overlast, zoals vermeld in genoemd incidentenrapport, zich ook na het bestreden vonnis heeft voortgezet, zoals valt af te leiden uit de in hoger beroep door Zonnewende overgelegde producties.
3.6.2.5 Terecht heeft [geïntimeerde] (’ raadsman) aandacht gevraagd voor zijn kwetsbare positie: “voorzichtig: want hier staat een mens. Anders, complexer en kwetsbaarder wellicht, maar niettemin: een mens…” Maar gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden wordt naar het voorlopig oordeel van het hof met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in een bodemprocedure de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden: ook de omgeving van de kwetsbare mens - waarvan in dit geval ook andere kwetsbare personen deel uitmaken - heeft aanspraak op rechtsbescherming. Dat brengt mee dat, het spoedeisend karakter van de ontruimingsvordering van Zonnewende in aanmerking genomen, die vordering voor toewijzing gereed ligt: [geïntimeerde] handelt in strijd met zijn verplichtingen als goed huurder, artikel 7:713 BW. Het hof ziet in de omstandigheden aan de zijde van [geïntimeerde] aanleiding de ontruimingstermijn op 2,5 maand (d.w.z. op 30 september 2020) te bepalen zodat wellicht in de tussenliggende periode een (hulpverlenings)voorziening voor [geïntimeerde] getroffen kan worden.
Het hof verwerpt dus de stelling van [geïntimeerde] dat Zonnewende geen spoedeisend belang bij haar hoofdvorderingen heeft. Wat er zij van het feit dat volgens [geïntimeerde] Zonnewende heeft aangegeven dat op enig moment de druppel de emmer deed overlopen, dat maakt de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden niet anders. Vaste rechtspraak is bovendien dat een verhuurder jegens andere huurders gehouden kan zijn maatregelen te treffen tegen een overlastgevende huurder.
3.6.2.6 De grieven V, VII en VIII zijn gegrond. In het licht daarvan behoeven de grieven III, IV en VI bij gebrek aan belang geen behandeling.