ECLI:NL:GHSHE:2020:1622

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
200.243.293_01 H
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbetering van een arrest inzake schadevergoeding weduwen- en wezenuitkering na beëindiging dienstverband

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig was, ging het om een vordering gericht op schadevergoeding in verband met de weduwen- en wezenuitkering na de beëindiging van het dienstverband van de echtgenoot van de appellante. De appellante, die optreedt voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, heeft de procedure aangespannen tegen TÜV Nederland QA B.V. De zaak betreft een arrest dat op 21 april 2020 is gewezen, maar dat op 19 mei 2020 is verbeterd. Tijdens de procedure is gebleken dat er enkele verschrijvingen in de rechtsoverwegingen van het arrest stonden, die om verbetering vroegen. Het hof heeft vastgesteld dat de echtgenoot van de appellante op 14 januari 2013 door zelfdoding is overleden en dat er tijdens zijn dienstverband bij TÜV een partner- en wezenpensioen was verzekerd. Het hof heeft besloten dat de verbeteringen aan de rechtsoverwegingen niet verder toelichting behoeven, gezien de aard van de verschrijvingen. De verbeteringen zijn door het hof vastgesteld en zullen worden vermeld op de minuut van het arrest van 21 april 2020. De uitspraak is openbaar gedaan door de rolraadsheer op 19 mei 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.243.293/01
arrest van 19 mei 2020 strekkende tot VERBETERING in de zin van artikel 31 Rv van het arrest, gewezen op 21 april 2020
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch aanhangig is geweest tussen
[appellante q.q.] voor zich en in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordigster van haar minderjarige zoon [de minderjarige] ,
wonend te [woonplaats] , Duitsland,
appellante,
advocaat: mr. A.G.W. Leysen te Nijmegen,
tegen:

TÜV NEDERLAND QA B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Bouman te Eindhoven.
Bij het anonimiseren van het hiervoor bedoelde arrest van 21 april 2020 in deze zaak is het hof gebleken dat in de rechtsoverwegingen 3.1 onder (vi) en (vii) een tweetal verschrijvingen zijn opgenomen, die reeds uit het oogpunt van piëteit verbetering behoeven, en die zich ambtshalve lenen voor eenvoudig herstel, te weten onder (iv) dat [de echtgenoot van appellante] door zelfdoding is overleden en onder (vii) dat [de echtgenoot van appellante] uit dienst is gegaan bij TÜV en dat [de echtgenoot van appellante] is overleden.
Een noodzaak om partijen zich hierover nader te laten uitlaten acht het hof gezien de aard van de verschrijvingen niet aanwezig.
Vermeld arrest zal mitsdien op de volgende wijze worden verbeterd.
Het hof:
bepaalt dat onderdeel 3.1 onder (vi) en (vii) van het tussen bovenvermelde partijen gewezen arrest van 21 april 2020 moet worden verbeterd en gewijzigd in:
“(vi) [de echtgenoot van appellante] is op 14 januari 2013 door zelfdoding overleden.
(vii) Tijdens het dienstverband van [de echtgenoot van appellante] bij TÜV was er op risicobasis een partner- en wezenpensioen verzekerd. Op 31 december 2011 bedroeg het partnerpensioen € 9.053,00 per jaar en het wezenpensioen € 1.811,00 per jaar. Het partner- en wezenpensioen verviel op het moment dat [de echtgenoot van appellante] bij TÜV uit dienst ging en daarvoor in de plaats kwam een overlijdensdekking van 90% van het beleggingstegoed dat aanwezig was bij het overlijden van [de echtgenoot van appellante] . De overlijdensdekking waarop [appellante] aanspraak kan maken bedraagt € 420,00 per jaar.
bepaalt dat deze verbetering onder vermelding van de datum van 19 mei 2020 wordt vermeld op de minuut van het arrest van 21 april 2020.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, R.A. van der Pol en A. van Zanten-Baris en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 mei 2020.
griffier rolraadsheer