Uitspraak
wonende te [woonplaats], Duitsland,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 november 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de opzegging van een arbeidsovereenkomst door een arbeidsongeschikte werknemer met psychische klachten. De eiseres, de echtgenote van de werknemer, stelde dat de werkgever, [verweerster] B.V., aansprakelijk was voor de schade die zij en haar zoon hadden geleden als gevolg van het tekortschieten van de werkgever. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd, maar de echtgenote betoogde dat de werknemer in werkelijkheid de wil ontbrak om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, mede gezien zijn psychische toestand. De rechtbank had de vorderingen van de echtgenote afgewezen, en het hof had dit vonnis bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat de werkgever niet zonder meer aan de opzegging kon worden gehouden, maar dat er onvoldoende bewijs was dat de werknemer daadwerkelijk niet wilde opzeggen. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters. De uitspraak benadrukt de onderzoeksplicht van de werkgever in situaties waarin de werknemer psychische problemen heeft, maar concludeert dat in dit geval de werkgever niet tekort is geschoten.