GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Uitspraak op het verzoek van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de Minister,
tot vergoeding van het griffierecht, de proceskosten en de schade in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te Arnhem(hierna: de rechtbank) van 28 januari 2016, nr. AWB 15/3197, na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 29 juni 2018, nr. 17/01880.
Ontstaan en verloop van het geding
1. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht en is bij beschikking een boete opgelegd (hierna: de boetebeschikking).
2. Nadat door belanghebbende bezwaar is gemaakt, heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd. De inspecteur heeft aan belanghebbende een forfaitaire vergoeding van € 244 toegekend in verband met de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor de behandeling van het bezwaar.
3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
5. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, het geding verwezen naar het hof ter verdere behandeling en beslissing (hierna: de verwijzingsprocedure), de staatssecretaris van Financiën gelast om aan belanghebbende het voor het beroep in cassatie betaalde griffierecht van € 501 te vergoeden en de staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten in cassatie aan de zijde van belanghebbende van € 1.002.
6. De inspecteur heeft belanghebbende bij e-mail van 28 november 2019 medegedeeld dat hij de rechtsstrijd met betrekking tot de verschuldigde omzetbelasting in de onderhavige verwijzingsprocedure wenst te beëindigen. In dezelfde e-mail informeert de inspecteur belanghebbende dat hij zijn administratie opdracht zal geven de naheffingsaanslag te verminderen. De inspecteur heeft dezelfde dag telefonisch contact opgenomen met het hof om mede te delen dat de zaak geen doorgang behoeft.
7. Bij brief van 29 november 2019 heeft belanghebbende het door haar ingestelde hoger beroep schriftelijk ingetrokken met het verzoek de inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten en tevens tot vergoeding van de betaalde griffierechten. In dezelfde brief heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. 8. Het hof heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. De inspecteur heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
9. Bij brief van 8 april 2020 heeft het hof de inspecteur gevraagd om een afschrift van de verminderingsbeschikking. De inspecteur heeft bij brief van 21 april 2020 een afschrift van de verminderingsbeschikking, met dagtekening 2 april 2020, naar het hof gestuurd.
10. Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
11. Het hof heeft het onderzoek op 23 april 2020 gesloten.