ECLI:NL:GHSHE:2020:1567

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
18/00360
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling na verwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan op het verzoek van belanghebbende tot veroordeling van de inspecteur van de Belastingdienst en de Minister tot vergoeding van griffierechten, proceskosten en schade in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De inspecteur had een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. Na een reeks van procedures, inclusief een cassatie bij de Hoge Raad, heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij de rechtsstrijd wenste te beëindigen. Belanghebbende heeft vervolgens haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de verwijzingsprocedure is overschreden en heeft de Minister veroordeeld tot schadevergoeding van € 1.000. Daarnaast heeft het hof de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2.231,25, en heeft het verzoek om vergoeding van griffierechten voor het overige afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00360
Uitspraak op het verzoek van
[belanghebbende] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tot veroordeling van,
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de Minister,
tot vergoeding van het griffierecht, de proceskosten en de schade in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland te Arnhem(hierna: de rechtbank) van 28 januari 2016, nr. AWB 15/3197, na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 29 juni 2018, nr. 17/01880.

Ontstaan en verloop van het geding

1. De inspecteur heeft een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2011 opgelegd (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht en is bij beschikking een boete opgelegd (hierna: de boetebeschikking).
2. Nadat door belanghebbende bezwaar is gemaakt, heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking verminderd. De inspecteur heeft aan belanghebbende een forfaitaire vergoeding van € 244 toegekend in verband met de kosten die belanghebbende heeft moeten maken voor de behandeling van het bezwaar.
3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het gerechtshof). Het gerechtshof heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
5. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof vernietigd, het geding verwezen naar het hof ter verdere behandeling en beslissing (hierna: de verwijzingsprocedure), de staatssecretaris van Financiën gelast om aan belanghebbende het voor het beroep in cassatie betaalde griffierecht van € 501 te vergoeden en de staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten in cassatie aan de zijde van belanghebbende van € 1.002.
6. De inspecteur heeft belanghebbende bij e-mail van 28 november 2019 medegedeeld dat hij de rechtsstrijd met betrekking tot de verschuldigde omzetbelasting in de onderhavige verwijzingsprocedure wenst te beëindigen. In dezelfde e-mail informeert de inspecteur belanghebbende dat hij zijn administratie opdracht zal geven de naheffingsaanslag te verminderen. De inspecteur heeft dezelfde dag telefonisch contact opgenomen met het hof om mede te delen dat de zaak geen doorgang behoeft.
7. Bij brief van 29 november 2019 heeft belanghebbende het door haar ingestelde hoger beroep schriftelijk ingetrokken met het verzoek de inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten en tevens tot vergoeding van de betaalde griffierechten. In dezelfde brief heeft belanghebbende verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
8. Het hof heeft de inspecteur in de gelegenheid gesteld om een verweerschrift in te dienen. De inspecteur heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
9. Bij brief van 8 april 2020 heeft het hof de inspecteur gevraagd om een afschrift van de verminderingsbeschikking. De inspecteur heeft bij brief van 21 april 2020 een afschrift van de verminderingsbeschikking, met dagtekening 2 april 2020, naar het hof gestuurd.
10. Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
11. Het hof heeft het onderzoek op 23 april 2020 gesloten.

Gronden

Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
12. Belanghebbende heeft - voor het eerst - bij de intrekking van het hoger beroep verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in alle doorlopen fasen van de procedure.
13. Het is mogelijk een verzoek om vergoeding van immateriële schade voor het eerst te doen nadat de Hoge Raad de uitspraak van een rechtbank of gerechtshof heeft vernietigd en het geding heeft verwezen. In die gevallen kan het verzoek echter geen betrekking hebben op een vergoeding van immateriële schade die ziet op de duur van de fasen van het proces die voorafgingen aan het arrest van de Hoge Raad. [1] Het hof zal zich dus beperken tot de vraag of de redelijke termijn in de verwijzingsprocedure is overschreden.
14. De redelijke termijn voor een verwijzingsprocedure is in beginsel niet overschreden indien de verwijzingsrechter uitspraak doet binnen één jaar na het arrest van de Hoge Raad. [2] Bijzondere omstandigheden kunnen aanleiding geven tot verlenging van die redelijke termijn.
15. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [3]
16. Voor de verwijzingsprocedure betekent dit het volgende. De in aanmerking te nemen redelijke termijn eindigt op de dag waarop het hof de onderhavige uitspraak doet. Vanaf het moment van verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 29 juni 2018 tot en met die dag, zijn meer dan achttien, maar minder dan vierentwintig, maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn van één jaar met (afgerond) één jaar is overschreden. Het hof acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig voor een afwijking van het onder 14 genoemde uitgangspunt. Daarom is er aanleiding voor een veroordeling van de Minister tot een schadevergoeding naar een bedrag van € 1.000.
Ten aanzien van de proceskosten
17. Belanghebbende heeft gelijktijdig met de intrekking van het hoger beroep verzocht om de inspecteur ingevolge artikel 8:75a, lid 1, Awb te veroordelen in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, het hoger beroep bij het gerechtshof en de verwijzingsprocedure. Voor vergoeding van de door belanghebbende in bezwaar en beroep in cassatie gemaakte kosten is geen reden, omdat die kosten reeds bij uitspraak op bezwaar, respectievelijk uitspraak op beroep in cassatie, aan belanghebbende zijn vergoed.
18. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:75a, lid 1, in verbinding met artikel 8:108, lid 1, Awb, kan de inspecteur, in geval van intrekking van het hoger beroep omdat de inspecteur geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hoger beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 Awb in de kosten worden veroordeeld.
19. Uit het geschrift betreffende de verminderingsbeschikking blijkt dat de eerder vastgestelde naheffingsaanslag en boetebeschikking zijn verminderd tot nihil. Hiermee is voor het hof komen vast te staan dat de inspecteur geheel aan belanghebbendes (hoger) beroep is tegemoetgekomen. Gelet hierop acht het hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, het hoger beroep bij het gerechtshof en de verwijzingsprocedure redelijkerwijs heeft moeten maken.
20. Het hof stelt de tegemoetkoming in de kosten in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), op 2 (punten) [4] x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.050.
21. Het hof stelt de tegemoetkoming in de kosten in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het gerechtshof, mede gelet op het bepaalde in het Bpb, op 2 (punten) [5] x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.050.
22. Het hof stelt de tegemoetkoming in de kosten in verband met de behandeling van de verwijzingsprocedure, mede gelet op het bepaalde in het Bpb, op 0,5 (punt) [6] x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 262,50.
23. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 Bpb heeft gemaakt.
24. De tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de verwijzingsprocedure heeft moeten maken ter grootte van € 262,50 zal bij helfte worden verdeeld over de inspecteur en de Minister. De inspecteur wordt aldus veroordeeld in een tegemoetkoming van € 131,25 en de Minister van € 131,25.
Ten aanzien van het griffierecht
25. Belanghebbende heeft gelijktijdig met de intrekking van het hoger beroep verzocht om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht voor alle doorlopen fasen van de procedure. Omdat de vergoeding van het griffierecht voor de behandeling van het beroep in cassatie al door de Hoge Raad is uitgesproken, gaat het nog om het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft voldaan. Omdat het hoger beroep is ingetrokken wegens tegemoetkomen door de inspecteur, dient de inspecteur die griffierechten aan belanghebbende te vergoeden. [7] Het hof heeft echter door de intrekking van het hoger beroep geen bevoegdheid dienaangaande, zodat het verzoek in zoverre moet worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • veroordeelt de Minister tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt de Minister in de kosten van de verwijzingsprocedure aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 131,25;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank, het hof en de verwijzingsprocedure aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.231,25;
  • wijst het verzoek voor het overige af.
De uitspraak is gedaan door P.C. van der Vegt, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en M.M. de Werd, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de griffier ondertekend aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.13.6.
2.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.4.5.
3.Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5087, r.o. 3.3.4.
4.1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.
5.1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting.
6.0,5 punt voor de conclusie na verwijzing.
7.Artikel 8:41, lid 7, in verbinding met artikel 8:108, lid 1, Awb.