ECLI:NL:GHSHE:2020:1414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
26 april 2020
Zaaknummer
19/00651 en 19/00652
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding en betalingsonmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2020 uitspraak gedaan in het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 6 maart 2020. De belanghebbende was niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. De belanghebbende heeft in zijn verzetschrift een beroep gedaan op betalingsonmacht, maar het hof oordeelde dat dit beroep te laat was gedaan. De griffierechten waren niet voldaan, ondanks dat de belanghebbende tijdig in verzet was gekomen. Het hof heeft vastgesteld dat de herinneringsnota voor het griffierecht op 23 november 2019 was verstuurd en dat de belanghebbende op 22 december 2019 een herinnering had ontvangen. De belanghebbende had niet tijdig een verzoek om ontheffing van het griffierecht ingediend, wat volgens de wet vereist is. Het hof concludeerde dat de belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard in het hoger beroep, en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak is openbaar gedaan en afschriften zijn op dezelfde datum aan de partijen verzonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige
Belastingkamer
Nummers: 19/00651 en 19/00652

Uitspraak op het verzet van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van het hof als bedoeld in artikel 8:54, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van 6 maart 2020 (hierna: de uitspraak) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de rechtbank) van 24 oktober 2019, nummers SHE 18/1883 en 18/2130 in het geding tussen

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van Waterschap de Dommel,

hierna: de heffingsambtenaar.

Behandeling van het verzet

Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord en het hof ziet daarvoor ook geen aanleiding.

De gronden

1. Bij uitspraak van 6 maart 2020 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op grond van de overweging dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.
2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen.
3. Op grond van artikel 8:41, lid 1, Awb, in samenhang met de artikelen 8:108, lid 1 en 8:109, lid 1, letter c, Awb, wordt van de indiener van het beroepschrift door de griffier van het hof een griffierecht geheven van € 519. Ingevolge artikel 8:41, leden 4 tot en met 6, Awb, wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hij mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het hof, dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De nota griffierecht is op 23 november 2019 aan belanghebbende verstuurd. Met dagtekening 22 december 2019 is aan belanghebbende een herinnering gestuurd, waarin is verzocht het (nog) verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de herinnering over te maken op de bankrekening ten name van Griffie LDCR (Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak).
5. Het griffierecht is niet voldaan, ook niet na de aangetekend verzonden herinnering van 22 december 2019. De herinneringsnota, met track and trace code [code] , is aangetekend verzonden naar het door belanghebbende opgegeven adres. Dat deze herinnering belanghebbende heeft bereikt, blijkt uit een tot de gedingstukken behorende schermprint van de statusinformatie van het verzendbewijs. Hieruit volgt dat herinnering op 28 december 2019 op het door belanghebbende opgegeven adres is afgeleverd. Dat de herinnering belanghebbende heeft bereikt blijkt eveneens uit het feit dat belanghebbende de herinnering op 7 januari 2020 heeft teruggestuurd naar het hof.
6. Voor zover belanghebbende met de bijlagen bij het verzetschrift heeft bedoeld een beroep te doen op betalingsonmacht is dit beroep te laat gedaan en kan reeds daarom niet tot het oordeel leiden dat het hoger beroep ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zoals in de herinneringsbrief is opgenomen, dient een verzoek om ontheffing van betaling van het griffierecht voor het einde van de in de herinneringsbrief gestelde betalingstermijn te worden ingediend. [1] Belanghebbende heeft zich evenmin op andere wijze tijdig beroepen op betalingsonmacht. Uit het door belanghebbende met dagtekening 18 november 2019 ingediende hoger beroepschrift blijkt een dergelijk beroep niet duidelijk. Belanghebbende spreekt weliswaar over betalingsonmacht, maar het hoger beroepschrift is gericht tegen het door de rechtbank afgewezen beroep op betalingsonmacht. Indien belanghebbende heeft beoogd ook in de hoger beroepsprocedure een beroep op betalingsonmacht te doen had het op zijn weg gelegen dit beroep uiterlijk voor het einde van de hiervoor genoemde termijn, naar aanleiding van de nota griffierecht, of de herinneringsnota (nogmaals) duidelijk te maken. Omdat de griffier niet om nadere gegevens, zoals genoemd in de nota griffierecht en de herinneringsnota, heeft gevraagd, had voor belanghebbende in ieder geval duidelijk kunnen zijn dat een beroep op betalingsonmacht niet was onderkend. Het hof merkt hierbij op dat een dergelijk beroep in iedere procedure opnieuw moet worden gedaan en beoordeeld, omdat het gaat om de inkomens- en vermogenspositie in de periode dat het griffierecht moet worden betaald. Dat de gemachtigde van belanghebbende in andere procedures een dergelijk beroep wel (tijdig) heeft gedaan, en het desbetreffende gerecht dat beroep ook heeft gehonoreerd, heeft naar het oordeel van het hof niet tot gevolg dat ervan moet worden uitgegaan dat eveneens in deze specifieke procedure een beroep op betalingsonmacht is gedaan. Andere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest, zijn gesteld noch gebleken.
7. Gelet op het hiervoor overwogene is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, zodat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
8. Het hof merkt ten overvloede nog het volgende op. Voor zover belanghebbende met zijn op 29 december 2019 op de teruggestuurde herinneringsnota geplaatste aantekening “Einde zaak. Heb betaald aan die smeerlappen” heeft bedoeld het hoger beroep in te trekken, is dit niet als een duidelijke intrekking aan te merken. Het hof heeft daarom de uitspraak van 6 maart 2020 gedaan. Omdat belanghebbende tegen deze uitspraak een verzetschrift heeft ingediend, is het hof gehouden een uitspraak te doen op het verzet.

Ten aanzien van de proceskosten

9. Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

Beslissing

Het hof verklaart het verzet ongegrond.
De uitspraak is gedaan door L.B.M. Klein Tank, voorzitter, T.A. Gladpootjes en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De uitspraak is alleen door de griffier ondertekend aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.

Het aanwenden van een rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer)
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:354.