Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank voor het overige.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van het nultarief op omzetbelasting door belanghebbende, die betrokken was bij de handel in gebruikte auto’s. Belanghebbende had het nultarief toegepast op verschillende transacties, maar de Inspecteur van de Belastingdienst betwistte deze toepassing en legde naheffingsaanslagen en vergrijpboeten op. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de boetebeschikkingen verminderd, maar belanghebbende ging in hoger beroep tegen de naheffingsaanslagen en de opgelegde boeten.
Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de toepassing van het nultarief. De documenten die hij had overgelegd, waren gebrekkig en konden niet aantonen dat de auto’s daadwerkelijk naar een andere lidstaat waren vervoerd. Het Hof oordeelde dat de bewijslast voor de toepassing van het nultarief bij belanghebbende lag en dat hij niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldeed. Daarnaast oordeelde het Hof dat de opgelegde boeten van 50% van de nageheven belasting terecht waren, omdat belanghebbende willens en wetens de kans had aanvaard dat te weinig belasting werd voldaan. De boeten werden als passend en geboden beschouwd, ondanks de financiële omstandigheden van belanghebbende.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de Rechtbank en wees het hoger beroep van belanghebbende af. Het Hof concludeerde dat er geen redenen waren om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.