In deze zaak gaat het om de heffingsbevoegdheid van Nederland met betrekking tot de inkomsten van een belanghebbende die naar Thailand is geëmigreerd. De belanghebbende ontving tot 30 september 2015 looninkomsten van de gemeente en vanaf 1 oktober 2015 (vroeg)pensioen van het ABP. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelt dat Nederland heffingsbevoegd is voor deze inkomsten. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2015, maar het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende stelde zich op het standpunt dat de heffingsbevoegdheid toekomt aan Thailand op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Thailand. Het hof concludeert echter dat de looninkomsten en pensioenuitkeringen onder de Nederlandse heffingsbevoegdheid vallen, omdat deze zijn verkregen uit een publiekrechtelijke dienstbetrekking. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij op basis van eerdere communicatie met de Belastingdienst mocht vertrouwen op een andere behandeling van zijn inkomsten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard.