Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/273755 / HA ZA 14-64)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met eiswijziging en met producties;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
Het hof geeft hierna een nieuw overzicht van de (relevante) vaststaande feiten.
Het initiatief hiertoe is genomen door de heer [medewerker van de bank] (hierna: [medewerker van de bank] ), verbonden aan kantoor [kantoor 1] van de Bank en al enige jaren de vaste accountmanager van [appellante] . In een e-mail aan [betrokkene] van 18 juni 2007 (prod. 1.1 inl. dagv.) heeft [medewerker van de bank] , na een eerder persoonlijk contact, de wens geuit om een afspraak te maken ter bespreking
‘in een wat breder perspectief’van
‘de samenstelling van de portefeuille en een mandaat in Vermogensbeheer’.
In een e-mail van [betrokkene] aan [medewerker van de bank] van dezelfde datum (prod. 1.1 inleidende dagv.) heeft [betrokkene] geschreven dat het hem nuttig lijkt om daarover te spreken en heeft hij vervolgens aangegeven
‘ook graag eens met u[te]
willen brainstormen over de vragen(1) wat ik moet verwachten van de toekomst van mijn kapitaal wanneer ik op het rendement daarvan zal zijn aangewezen; en(2) welke fiscale en overige aspecten ik zou moeten overwegen bij een eventuele overheveling van de surplus liquiditeiten van [appellante] naar privé’.
‘de gezamenlijke wens tot een integrale aanpak’wenselijk lijkt om een collega, financieel planner [financieel planner] (hierna: [financieel planner] ), in te schakelen.
Vervolgens is een afspraak gemaakt voor een bespreking op 6 juli 2007, tussen [betrokkene] , zijn echtgenote, [medewerker van de bank] en [financieel planner] .
‘18. (…)Daarvan uitgaande[te weten: van het inkomen uit AOW en van het inkomen uit pensioen van de echtgenote van [betrokkene] , hof]
denken wij voor de rest van ons leven ruimschoots genoeg te hebben aan een bruto jaarinkomen uit die overige bronnen[uit [appellante] , hof]
van ten hoogste € 200.000.19. Ons streven is er niet primair op gericht ons vermogen geheel ten behoeve van onze nabestaanden intact te laten, maar wij zouden graag een idee hebben van- het vermogen dat wij vanaf 1 januari 2010 intact moeten laten om uitkeringen, als pensioen of dividend, van genoemde € 200.000,- per jaar mogelijk te blijven maken en- de eventuele “overliquiditeit” die wij aan een tweede woning of aan schenkingen of leningen aan onze kinderen zouden kunnen besteden’.
Bespreking financiële planning heer en mevrouw [betrokkene]’. Deze presentatie heeft, gelet op de in het geding gebrachte prints (prod. 1.4 inl. dagv.), onder meer, het volgende ingehouden:
‘Totaal situatie(…)Er zal (…) onttrokken moeten worden aan het opgebouwde vermogenTer indicatie gaan we daarom rekenen met;Consumptieve uitgaven per jaar; € 75.000€ 125.000€ 175.000Scenario 1; € 75.000Besteedbaar inkomen- In alle jaren haalbaar(…)Ontwikkeling liquide vermogenKunnen de tekorten worden opgevangen?- Ruimschoots, vermogen groeit zelfs- Rendement is hoger dan de te onttrekken bedragenScenario 2; € 125.000Besteedbaar inkomen- In alle jaren haalbaar(…)Ontwikkeling liquide vermogenKunnen de tekorten worden opgevangen?- Ruimschoots, vermogen blijft in stand- Rendement (3%) is nagenoeg gelijk aan de te onttrekken bedragenScenario 3; € 175.000Besteedbaar inkomen- In alle jaren haalbaar(…)Ontwikkeling liquide vermogenKunnen de tekorten worden opgevangen?- Ruimschoots, maar het vermogen daalt- Rendement lager dan de te onttrekken bedragenEen eerste conclusieAlle scenario’s zijn ruim haalbaarU gaf aan vanaf 2010 jaarlijks circa € 200.000 bruto aanvullend nodig te hebbenIndien u met bruto Box 1 inkomen bedoelt, betekent dit netto; €96.000Vergeleken met scenario 2 en 3, zou dit uitkomen op een jaarlijkse consumptie van afgerond € 145.000Die wens is dan ook blijkens deze uitgangspunten ruimschoots haalbaarAandachtspunten(…)Welk beleggingsprofiel past het beste bij uw wensen?(…)BeleggingsrendementenBij de opstelling tot nu toe is uitgegaan van een vast rendement (3%)Rendementen verlopen echter grillig(…)
3. Vermogensplan: haalbaarheid doelstellingen’ een grafiek waaruit (1) een hoge haalbaarheid van de inkomensdoelstelling in alle profielen blijkt (100% of nagenoeg 100% bij de profielen inkomensgericht, defensief en neutraal) en (2) de hoogste haalbaarheid (ongeveer 80%) voor de - niet nader benoemde - vermogensdoelstelling bij het profiel neutraal.
De brief bevat, onder meer, het volgende:
‘Op 7 augustus 2007 hebben wij met u gesproken over uw beleggingen. In het gesprek zijn wij overeengekomen dat u uw portefeuille onderbrengt in het [de bank] Private Asset Management. (…)In het gesprek is ook het risicoprofiel met betrekking tot uw beleggingsportefeuille aan de orde geweest. Doel van dit gesprek was om vast te stellen welke vermogensverdeling het beste past bij u als persoon, uw financiële positie en uw beleggingsdoelstellingen.Mede op basis van de gegevens die u hebt verschaft komen wij voor uw beleggingsportefeuille (…) tot de volgende risicoprofielen:- Geadviseerd: Neutraal- Bevestigd: NeutraalHet bevestigde risicoprofiel dient als uitgangspunt voor uw vermogen in [de bank] Private Asset Management.(…)’
Op 30 september 2007 heeft [betrokkene] namens [appellante] de eerder toegezonden (en alleen op het punt van de vergoeding gedurende het eerste jaar door [betrokkene] gewijzigde) vermogensbeheerovereenkomst (prod. 1.7 inl. dagv., hierna: de beheersovereenkomst) ondertekend en aan de Bank doen toekomen.
‘2.Opdracht/VolmachtCliënt geeft de bank hierbij opdracht en verleent de bank hierbij volmacht om namens cliënt en voor diens rekening en risico het Beheer van het Vermogen uit te oefenen, welke opdracht en volmacht de bank hierbij aanvaardt.(…)3.Wijze van beheer3.1 De bank zal bij het uitoefenen van het Beheer steeds de vereiste zorgvuldigheid in acht nemen en daarbij naar beste kunnen met de belangen van cliënt rekening houden.3.2 Onverminderd het bepaalde in het vorige artikellid en het bepaalde in artikel 4 van deze overeenkomst zal de bank in het kader van het Beheer vrij zijn in de wijze van belegging en herbelegging van het Vermogen en zal hij steeds bevoegd zijn om bestaande waarden door andere te doen vervangen.(…)4.Doelstelling/Beperkingen4.1 Cliënt zal de bank bij de ondertekening van deze overeenkomst een schriftelijke opgave verstrekken waarin de uitgangspunten en doelstellingen van cliënt ter zake van het Beheer en het Vermogen zijn omschreven, welke opgave als bijlage 2 aan deze overeenkomst zal worden gehecht.4.2 De bank zal de uitgangspunten en doelstellingen als bedoeld in het vorige lid van dit artikel in acht nemen bij het Beheer van het Vermogen.5.Risico belegging in financiële instrumenten
Risicoprofielen bij [de bank]’ (als bijlage gevoegd bij de brief van de Bank aan [betrokkene] van 8 augustus 2007; zie onder i) bevat, onder meer, het volgende:
‘Tabel risicoprofielen en vermogensverdelingRisicoprofiel Beleggingsbeleid
o) Het belegde vermogen van [appellante] bedroeg op 1 oktober 2007 € 4.709.721,-.
Uitgaande van de door de Bank aan [appellante] verstrekte overzichten heeft de omvang van het belegde vermogen zich daarna als volgt ontwikkeld:
- 31 december 2007: € 4.442.823,-,
- 31 januari 2008: € 4.163.862,-,
- 29 februari 2008: € 4.162.460,-,
- 31 maart 2008: € 4.046.377,-,
- 31 mei 2008: € 4.118.055,-,
- 31 augustus 2008: € 3.911.067,-.
‘uiteraard goed[kan]
voorstellen’en dat het waarschijnlijk mogelijk is binnen een redelijke termijn een update te verzorgen.
Korte update financiële situatie heer [betrokkene]’ (hierna: de korte update, prod. 1.11 inl. dagv.).
u) De korte update bevat onder de kop ‘
Haalbaarheid bij consumptie = €175.000 Rekening houdend met inflatie (2%)’ een grafiek waaruit een hoge haalbaarheid van de in de kop genoemde inkomensdoelstelling in de profielen inkomensgericht, defensief en neutraal blijkt (meer dan 90%).
De korte update bevat daarnaast, onder meer, het volgende:
‘Eerste conclusieDe haalbaarheid van uw wensen blijft onverminderd hoog.Echter bij uitgangspunt; € 175.000 consumptie & 2% inflatie, blijkt;- Haalbaarheid wordt in enkele profielen lager- Dit ten gevolge van het lagere huidige liquide vermogen
v) Uitgaande van het door de Bank aan [appellante] verstrekte overzicht was de omvang van het belegde vermogen op 30 september 2008 € 3.706.225,- (prod. 1.12 inl. dagv.).
De Bank heeft aansprakelijkheid afgewezen bij brief van mr. Hoff aan [betrokkene] van 29 januari 2009 (prod. 2.0 inl. dagv.).
De Ombudsman heeft de klacht afgewezen bij brief aan [betrokkene] van 20 april 2010 (prod. 8.0 inl. dagv.).
€ 469.447,- met rente aan [appellante] dient te vergoeden.
De Bank heeft zich op het standpunt gesteld dat zij, gelet op de hoogte van het door de Commissie van Beroep vastgestelde bedrag, niet wordt gebonden door de uitspraak van de Commissie van Beroep.
De eerste aanleg3.2.1. [appellante] heeft in eerste aanleg na vermindering van eis gevorderd, samengevat, veroordeling van de Bank tot betaling van
primaireen bedrag van € 972.501,-,
subsidiaireen bedrag van € 421.189,-, althans
meer subsidiaireen door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.2. Aan deze vordering heeft [appellante] , samengevat, ten grondslag gelegd dat de Bank vanaf eind december 2007 op verschillende momenten en in verschillende opzichten is tekortgeschoten in de nakoming van de voor haar uit de beheersovereenkomst voortvloeiende verplichtingen en dat zij aansprakelijk is voor de door deze tekortkomingen geleden schade.
heeft deze akte (hierna: akte I) genomen op de rol van 27 augustus 2014, waarna de Bank een antwoordakte (hierna: antwoordakte I) heeft genomen op de rol van 24 september 2014.
heeft deze akte (hierna: akte II) genomen op de rol van 1 juli 2015, waarna de Bank een antwoordakte (hierna: akte II) heeft genomen op de rol van 26 augustus 2015.
heeft deze akte (hierna: akte III) genomen op de rol van 20 juli 2016. De Bank heeft haar akte (hierna: antwoordakte III) genomen op de rol van 13 juli 2016.
Het toegewezen bedrag staat gelijk aan de waardedaling van de beleggingsportefeuille van [appellante] tussen 15 oktober 2008 en 4 november 2008.
De grieven en de omvang van het hoger beroep
(a)
primairvoor recht verklaart dat de Bank voorafgaand aan het sluiten van de beheersovereenkomst haar zorgplicht jegens [appellante] heeft geschonden en toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [appellante] ;
en de Bank veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.133.591,40 aan [appellante] , althans een door het hof in goede justitie te begroten bedrag, verminderd met het bedrag dat de Bank op grond van het eindvonnis in eerste aanleg reeds heeft betaald, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2008 tot aan de dag van algehele voldoening;
(b)
subsidiairvoor recht verklaart dat de Bank tijdens de looptijd van de beheersovereenkomst haar zorgplicht jegens [appellante] heeft geschonden en toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar contractuele verplichtingen jegens [appellante] ;
en de Bank veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.133.591,40 aan [appellante] , althans een door het hof in goede justitie te begroten bedrag, verminderd met het bedrag dat de Bank op grond van het eindvonnis in eerste aanleg reeds heeft betaald, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2008 tot aan de dag van algehele voldoening;
(c)
meer subsidiairde Bank veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 202.045,19 aan [appellante] , althans een door het hof in goede justitie te begroten bedrag, verminderd met het bedrag dat de Bank op grond van het eindvonnis in eerste aanleg reeds heeft betaald, en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2008 tot aan de dag van algehele voldoening; en
(d)
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairde Bank veroordeelt tot betaling van
€ 550,-, zijnde het bedrag dat [appellante] aan een kostenbijdrage wegens de procedures bij de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening en de Commissie van Beroep FD aan het KiFiD heeft moeten betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2013; en
de Bank veroordeelt in de proceskosten van beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
Tussen partijen staat vast dat deze beslissing niet geldt als een vaststelling in de zin van artikel 7:900 BW, omdat volgens artikel 12.2. van het Reglement Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening uitspraken van de Commissie niet bindend zijn als daarin een hoofdsom van meer dan € 250.000,- wordt toegewezen. Dit betekent dat de beslissing van de Commissie van Beroep niet afdoet aan de bevoegdheid van de civiele rechter om het onderhavige geschil tussen partijen in volle omvang te beoordelen.
De grieven 2-7 betreffen de oordelen/beslissingen van de rechtbank inzake de aansprakelijkheid van de Bank jegens [appellante] . Grief 2 houdt verband met de precontractuele fase. De grieven 3-7 betreffen de periode na het sluiten van de beheersovereenkomst. De grieven 2-7 komen aan de orde in de r.o. 3.5.1. e.v. en 3.6.
De grieven 8-13 betreffen oordelen/beslissingen van de rechtbank in de tussenvonnissen III en IV en in het eindvonnis. Deze grieven houden verband met de omvang van de door [appellante] geleden schade en de door de Bank aan [appellante] verschuldigde schadevergoeding. Deze grieven komen aan de orde in de r.o. 3.7.1. e.v.
Het Hof stelt in verband daarmee voorop dat de Bank allereerst gehouden is om jegens de desbetreffende cliënt de zorg van een redelijk bekwaam en redelijk handelend financieel adviseur/opdrachtnemer te betrachten. Als professionele en op het punt van het vermogensbeheer bij uitstek deskundig te achten dienstverlener rust op de Bank daarenboven een mede uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiende bijzondere zorgplicht (zie reeds HR 26 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2686 en verder, onder meer, HR 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1799, Fortis/Bourgonje; HR 3 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU4914, Coöperatieve Rabobank Vaart en Vecht/X; en HR 08 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4440, Daelmans/Dexia). Deze bijzondere zorgplicht strekt ertoe de particuliere cliënt te beschermen tegen het gevaar van eigen lichtvaardigheid en/of gebrek aan inzicht. Aard en omvang van de bijzondere zorgplicht zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval en worden mede bepaald door de op dat moment geldende publiekrechtelijke gedragsregels voor effecteninstellingen.
De precontractuele fase3.5.1. Het verwijt dat ten grondslag ligt aan de primaire vordering van [appellante] is dat de Bank in de (voor zover het de beheersovereenkomst betreft) precontractuele fase de op haar rustende bijzondere zorgplicht niet dan wel onvoldoende is nagekomen. Meer in het bijzonder stelt [appellante] dat de Bank haar niet had mogen adviseren (1) om over te stappen op beleggen op basis van vermogensbeheer en (2) om daarbij te kiezen voor een neutraal beleggingsprofiel.
De Bank bestrijdt gemotiveerd dat deze verwijten terecht worden gemaakt.
3.5.2.1. Het hof is van oordeel dat [appellante] haar stelling dat de Bank is tekortgeschoten door [appellante] een overstap naar beleggen op basis van vermogensbeheer te adviseren, in het licht van het daartegen door de Bank gevoerde verweer, onvoldoende heeft onderbouwd.
Het hof stelt voorop dat is gesteld noch gebleken dat [betrokkene] medio 2007 uitlatingen heeft gedaan waaruit de Bank kon en moest afleiden dat het niet (langer) de bedoeling van [appellante] was dat haar gelden zouden worden belegd (al dan niet in het kader van vermogensbeheer), of dat [betrokkene] niet-beleggen (en het gebruik van deposito- en spaarrekeningen in plaats daarvan) een serieuze optie vond. Gelet daarop - en op de tot dan toe probleemloos bestaande beleggingsadviesrelatie - mocht de Bank ervan uitgaan dat zij naar aanleiding van [betrokkene] ’s adviesaanvrage uitsluitend behoefde in te gaan op de keuze tussen beleggingsadvies en (beleggen in het kader van) vermogensbeheer.
Partijen zijn het erover eens dat het aan [appellante] geadviseerde vermogensbeheer conform het zogenaamd
Private Asset Management, te verzorgen door het
Private Wealth Team(waarvan [medewerker van de bank] deel uitmaakte), medio 2007 een voor de Bank relatief nieuw concept was. Het stond de Bank in beginsel vrij om cliënten die daarvoor in aanmerking kwamen te benaderen, om hen te interesseren voor het nieuwe concept. Dat [appellante] tevreden was over de tot dan toe bestaande adviesrelatie, zoals zij stelt, doet daaraan niet af.
De aandacht die de Bank wilde vestigen op het vermogensbeheer heeft ook niet afgedaan aan de aandacht voor wat [betrokkene] op dat moment kennelijk méér bezighield, namelijk zijn aanstaande pensionering en wat hij in verband daarmee van zijn vermogen kon verwachten (zie zijn e-mail van 18 juni 2007, r.o. 3.1. onder e). Aan dit laatste onderwerp is de presentatie van juli 2007 gewijd; pas daarna is - in augustus 2007 - nader gesproken over de eventuele overstap op vermogensbeheer.
Anders dan [appellante] heeft gesteld (zie bijv. pv cna p. 3) zou de keuze voor vermogensbeheer niet betekenen dat [betrokkene] zich volledig ‘overleverde’ aan het beleggingsbeleid van de Bank. In het kader van de beheerrelatie zou [betrokkene] de mogelijkheid houden om zelfstandig beleggingsbeslissingen te nemen en door de Bank te doen uitvoeren (artikel 9 van de beheersovereenkomst, zie r.o. 3.1. onder k). Zoals hierna nader zal blijken, heeft [appellante] bij herhaling gesteld dat [betrokkene] de vaste gewoonte had om (beleggings)adviezen van [medewerker van de bank] zonder meer en volledig op te volgen. Gelet hierop is het verschil tussen de tot in 2007 bestaande adviesrelatie en de voorgestelde beheerrelatie klein en valt zonder nadere toelichting, die [appellante] niet heeft gegeven, niet in te zien waarom het openhouden van de mogelijkheid om eigen beleggingsbeslissingen te nemen medio 2007 voor de Bank een reden had moeten zijn om niet de overstap op vermogensbeheer te adviseren.
all in fee, terwijl in de tot in 2007 bestaande adviesrelatie steeds vaste en variabele transactiekosten in rekening werden gebracht. In het licht van dit - door de Bank uitgebreid onderbouwde - verweer heeft [appellante] haar stelling dat zij ten tijde van de adviesrelatie voor de dienstverlening door de Bank slechts € 780,- per jaar aan bewaarloon betaalde, onvoldoende onderbouwd. Mede gelet hierop verwerpt het hof de stelling van [appellante] dat omdat de overstap op vermogensbeheer een duidelijke verhoging van de vergoeding ( [appellante] spreekt over een verhoging met een factor 50, zie mvg nr. 42 onder 1) zou betekenen, de Bank vooral of zelfs uitsluitend om deze commerciële reden de overstap heeft geadviseerd.
Private Asset Managementconcrete verwachtingen heeft gewekt, wetend dat zij die niet zou (kunnen) nakomen.
De overstap op vermogensbeheer heeft ook niet betekend, anders dan [appellante] nog heeft gesteld (zie o.m. inl. dagv. nr. 59 e.v., mvg nr. 46), dat de bemoeienis van de Bank met het belegde vermogen van [appellante] volledig is overgedragen aan kantoor [kantoor 2] van de Bank, met medewerkers die [betrokkene] niet kende(n) en die waarschijnlijk niet op de hoogte waren van het tijdens de presentaties in juli en augustus 2007 besprokene. Ook vanaf oktober 2007 is [medewerker van de bank] de voornaamste contactpersoon van de Bank met [betrokkene] gebleven.
3.5.3. Het tweede verwijt dat [appellante] de Bank maakt in verband met de precontractuele fase is dat zij toen een neutraal risicoprofiel heeft geadviseerd. Volgens [appellante] levert ook dit een schending van de bijzondere zorgplicht op, hetgeen door de Bank wordt betwist.
Het hof zal hierna nader ingaan op de kwestie aan de hand van de verschillende aspecten van de bijzondere zorgplicht zoals geschetst in r.o. 3.4.2.
onderzoekheeft gedaan naar de positie van [appellante] (en van [betrokkene] en zijn echtgenote, als de uiteindelijk-belanghebbenden ter zake de beleggingen door [appellante] ).
financiële mogelijkhedenvan [appellante] is in eerste instantie aangedragen door [betrokkene] zelf, in zijn gedetailleerde notitie van juni 2007 (zie r.o. 3.1. onder f). De Bank heeft deze informatie tot uitgangspunt genomen bij de door [appellante] verzochte advisering. [appellante] heeft niet gesteld dat de Bank aldus is uitgegaan van te beperkte informatie. De Bank heeft niet aangevoerd dat zij door [betrokkene] onjuist of onvolledig is geïnformeerd.
beleggingskennis en -ervaringvan [betrokkene] . Als gevolg daarvan heeft de Bank [betrokkene] toen ten onrechte aanmerkt als iemand die beschikte over een relevante mate aan kennis en ervaring op beleggingsgebied; volgens [appellante] ontbrak het [betrokkene] op dat moment juist aan deze kennis en ervaring. Dat was het geval, omdat het tot in 2007 steeds de vaste gewoonte van [betrokkene] was geweest om de door [medewerker van de bank] verstrekte beleggingsadviezen zonder meer en volledig op te volgen. [appellante] stelt dat deze opstelling samenhing met het ‘Reglement Effectentransactie’ van [betrokkene] ’s advocatenkantoor, dat zijn vrijheid om invloed uit te oefenen op zijn eigen beleggingen sterk beperkte. Ter onderbouwing van deze stellingen heeft [appellante] de desbetreffende regeling in het geding gebracht en daarnaast afschriften van e-mails, waaruit volgens haar de vermelde opstelling van [betrokkene] blijkt, in verband met de aan- en verkoop van afzonderlijke effecten en in verband met het door de Bank te hanteren risicoprofiel (prod.
26-29).
Deze stellingen van [appellante] zijn door de Bank niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Zo heeft de Bank niet aangegeven of en zo ja, op welke wijze zij medio 2007 nader onderzoek heeft gedaan naar de beleggingskennis en -ervaring van [betrokkene] , welke conclusies zij dienaangaande heeft getrokken en op welke wijze deze conclusies (mede) haar uiteindelijke advies om te kiezen voor een neutraal risicoprofiel hebben bepaald. In verband hiermee is van belang dat de Bank niet, althans niet deugdelijk gemotiveerd heeft weersproken dat [betrokkene] tot in 2007 de gewoonte had om (beleggings)adviezen van de Bank zonder meer op te volgen. De Bank heeft ook niet toegelicht waarom, zoals zij aanneemt, [betrokkene] ’s toenmalige werkzaamheden als advocaat met een ondernemingsrechtelijke specialisatie hebben geleid tot kennis op het gebied van de belegging van gelden met een pensioenbestemming. Volgens de Bank had [betrokkene] vóór 2007 ervaring opgedaan met de risicovolle kant van beleggen, maar de Bank heeft niet aangegeven wanneer, naar aanleiding waarvan en in welke mate [betrokkene] deze ervaring had opgedaan.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat het [betrokkene] in 2007 ontbrak aan specifieke deskundigheid op beleggingsgebied, dat hij beschikte over een beperkte ervaring ter zake en dat geen reden is gebleken op grond waarvan de Bank [betrokkene] ’s capaciteiten op beleggingsgebied hoger mocht inschatten dan die van een gemiddelde cliënt van de Bank met een vermogen zoals [betrokkene] dat had.
beleggingsdoelstelling(en)betreft zijn partijen het erover eens dat [betrokkene] in elk geval een aan beide partijen bekende inkomensdoelstelling had. [betrokkene] was medio 2007 65 à 66 jaren oud en was van plan om eind 2009 te stoppen met werken. De inkomensachteruitgang die daarvan het gevolg was wilde hij opvangen met gelden uit [appellante] . Partijen zijn het er verder over eens dat [betrokkene] ’s inkomensdoelstelling gelet op het vermogen in [appellante] zonder meer haalbaar was, onafhankelijk van de wijze waarop het vermogen van [appellante] zou worden belegd.
‘Wellicht heeft u ook een vermogensdoelstelling Bijvoorbeeld uw drie kinderen ieder€ 500.000,- nalaten’. Hoe [betrokkene] heeft gereageerd op dit onderdeel van de presentatie is onduidelijk gebleven; gespreksnotities ontbreken. [appellante] heeft gesteld dat [betrokkene] de vraag of hij wellicht ook een vermogensdoelstelling had niet heeft beantwoord (mvg nr. 29 onder vi). De Bank heeft dit niet betwist en heeft ook niet gesteld dat [betrokkene] in juli 2007 op andere wijze heeft aangegeven dat hij was afgestapt van zijn opvatting over de aanwending van het vermogen in [appellante] in zijn notitie van juni 2007 (zie r.o. 3.1.
onder f). Tijdens de presentatie in augustus 2007 is [betrokkene] voorgehouden
‘Inkomensdoelstelling gaat boven Vermogensdoelstelling’. De Bank heeft niet aangegeven op welke concrete vermogensdoelstelling toen is gedoeld. De Bank heeft evenmin aangegeven of en zo ja, op welke wijze de presentatie aanleiding is geweest om verder te spreken over de beleggingsprofielen en welke, al dan niet gezamenlijke, conclusies [betrokkene] en de Bank op dat moment hebben getrokken; gespreksnotities ontbreken opnieuw. Van belang is dat de Bank niet heeft gesteld dat [betrokkene] in augustus 2007 alsnog een vermogensdoelstelling aan de Bank kenbaar heeft gemaakt die afweek van hetgeen op dit punt uit de (eerder genoemde) notitie van [betrokkene] kon worden afgeleid.
‘Als de heer [betrokkene] uitsluitend een inkomensdoelstelling had gehad dan had hij een defensiever profiel kunnen kiezen. Hoewel de heer [betrokkene] niet een concreet vermogensdoel had werd er wel als stelpost daarmee rekening gehouden. De horizon lag in elk geval tamelijk ver weg en dat rechtvaardigt ook het nemen van een iets hoger risico. Met de horizon doel ik op de duur van de periode waarin inkomen genoten moet worden etc. en niet de aanvangsdatum van het pensioen.’
risicobereidheidvan [appellante] / [betrokkene] is van belang dat [betrokkene] tijdens de presentatie in juli 2007 is voorgehouden dat de Bank in haar presentatie is uitgegaan van een vast rendement van 3%, maar dat rendementen op beleggingen in de praktijk grillig verlopen. In verband daarmee is, kennelijk, gesproken over het belang van de keuze voor het juiste risicoprofiel. [betrokkene] is voorgehouden dat een defensief profiel het beste aansloot op de combinatie van inkomens- en vermogensdoelstellingen zoals die door de Bank op dat moment werd verondersteld. Onduidelijk is gebleven of en zo ja, hoe [betrokkene] op de presentatie heeft gereageerd en welke, al dan niet gezamenlijke, conclusies [betrokkene] en de Bank op dat moment hebben getrokken; gespreksnotities ontbreken (als gezegd).
Tijdens de presentatie in augustus 2007 is meer uitgebreid gesproken over de risicoprofielen. [betrokkene] is toen aan de hand van de grafiek
‘3. Vermogensplan: haalbaarheid doelstellingen’voorgehouden dat de haalbaarheid van de inkomensdoelstelling 100% was uitgaande van de risicoprofielen inkomensgericht, defensief en neutraal en dat de haalbaarheid van de vermogensdoelstelling het grootst was uitgaande van het risicoprofiel neutraal. Onduidelijk is gebleven hoe [betrokkene] op de presentatie heeft gereageerd en of en zo ja, in welke zin daarna verder is gesproken over de risicoprofielen in relatie tot de beleggingen door [appellante] . [betrokkene] heeft gesteld (zie o.m. p.v. cna p. 3) dat hij voor het neutrale profiel heeft gekozen - [betrokkene] formuleert dit als ‘
heeft getekend voor 6%’ - omdat de Bank hem had geadviseerd om dat te doen. De Bank heeft dit niet weersproken. De Bank heeft niet gesteld dat zij [betrokkene] vóór dat moment uitdrukkelijk heeft geïnformeerd en gewaarschuwd over de aan het beleggen volgens het neutrale profiel verbonden risico’s in relatie tot de beleggingsdoelstelling van [appellante] . De Bank heeft ook niet aangegeven waarom zij er in augustus 2007 van uit mocht gaan dat [betrokkene] op de hoogte was van deze risico’s - in relatie tot de volgens [betrokkene] te realiseren beleggingsdoelstelling van [appellante] - en dat hij bereid was om deze risico’s te dragen.
Gelet op het voorgaande concludeert het hof: (1) dat niet is komen vast te staan dat de Bank zich medio 2007 uitdrukkelijk heeft verdiept in [betrokkene] ’s risicobereidheid en (2) dat geen reden is gebleken waarom de Bank mocht aannemen dat [betrokkene] de aan het neutrale profiel verbonden risico’s - in relatie tot de voorgenomen beleggingen door [appellante] - begreep en wilde accepteren.
In dit verband is allereerst van belang dat [betrokkene] in zijn e-mail van augustus 2008 (zie r.o. 3.1. onder r) melding heeft gemaakt van zorgen over de gestage achteruitgang van het vermogen van [appellante] gelet op
‘hoe vandaag de dag gekeken moet worden naar de voortdurende haalbaarheid van de in die presentatie beschreven scenario’s van een blijvend besteedbaar inkomen gedurende de rest van ons beider leven’.Van zorgen over de haalbaarheid van een eventuele vermogensdoelstelling van [appellante] heeft [betrokkene] geen melding gemaakt. Uit de vraag
‘of niet een ondergrens bepaald moet worden bij het naderen waarvan de effectenportefeuille geliquideerd zal moeten worden en volstaan moet worden met deposito- of spaarrekeningen’blijkt verder niet dat [betrokkene] in augustus 2008 sterk hechtte aan het beleggen van de gelden in [appellante] , laat staan dat hij bij dat beleggen een uitgesproken lange termijn-visie voor ogen had.
Relevant is ook de beslissing van [betrokkene] , in november 2008, om de beheersovereenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen en de in dat kader aangekochte beleggingen per direct te verkopen en te vervangen door Staatsobligaties, daarmee vergelijkbare obligaties en een deposito-storting. Volgens de Bank was de onmiddellijke liquidatie van de beleggingsportefeuille erg onverstandig, vooral omdat [betrokkene] zich daarmee te kans ontnam om te profiteren van het op enige termijn zonder meer te verwachten aantrekken van de beurzen, en daarnaast omdat de onmiddellijke verkoop betekende dat in sommige gevallen boetes moesten worden betaald, die bij een beperkt uitstel van de verkoop hadden kunnen worden vermeden (mva nr. 32). De juistheid van deze stellingen kan hier in het midden blijven. Van belang is dat uit de geschetste gang van zaken blijkt dat het behoud van het in [appellante] nog aanwezige vermogen voor [betrokkene] de hoogste prioriteit had en dat zijn bereidheid om met het oog op lange termijn-doelen beleggingsrisico’s te nemen uiterst gering, zo niet geheel afwezig was. Uitgaande van de geschetste opvatting van de Bank dat onmiddellijk liquideren erg onverstandig was, blijkt uit deze handelwijze van [betrokkene] in november 2008 ook niet dat hij belangstelling had voor, inzicht had in en rekening wilde houden met de
do’s en dont’svan het beleggen in aandelen.
Volgens [appellante] had de Bank dit advies niet mogen geven. [appellante] verwijst in dit verband enerzijds naar haar stellingen over de beleggingsdoelstellingen van [appellante] , de beleggingskennis en -ervaring van [betrokkene] en diens risicobereidheid en anderzijds naar de kenmerken van de risicoprofielen (in oplopende volgorde van risico’s) Inkomensgericht, Defensief en Neutraal zoals door de Bank geschetst in haar brochure ‘
Risicoprofielen bij [de bank]’ (zie r.o. 3.1. onder m). Gelet op dit een en ander had de Bank volgens [appellante] beleggen conform het profiel Inkomensgericht moeten adviseren.
De Bank heeft deze stellingen onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof overweegt in dit verband dat het neutrale profiel, gelet op de daaraan door de Bank zelf toegeschreven kenmerken, duidelijk
nietaansloot op wat de Bank medio 2007 bekend was - althans had kunnen en moeten zijn - ter zake de beleggingsdoelstelling van [appellante] , de kennis en ervaring op beleggingsgebied van [betrokkene] en diens risicobereidheid. Zoals in het voorgaande is gebleken, had de Bank immers geen reden om ervan uit te gaan dat [betrokkene] , conform de kenmerken van het neutrale profiel, de aandelenmarkt met interesse volgde, zich bewust was van de risico’s, hechtte aan zowel inkomsten uit vermogen als aan vermogensgroei op lange termijn, en een negatief rendement in een slecht beleggingsjaar (tot 20% volgens de Bank, zie r.o. 3.1. onder m) wilde accepteren. De Bank heeft niet deugdelijk gemotiveerd aangegeven waarom zij [appellante] niettemin mocht adviseren om te beleggen conform het neutrale profiel, laat staan waarom dat voor [appellante] het beste advies was. Of, zoals de Bank stelt (zie o.m. cva nr. 72), het beleggen van pensioenvermogen conform het profiel Neutraal niet per se moet worden afgewezen, kan in het midden blijven. De desbetreffende stellingen van de Bank betreffen uitsluitend het beleggen van pensioenvermogen in het algemeen en niet, zoals hier aan de orde, de specifieke situatie van [appellante] en het pensioen van [betrokkene] .
Het hof is van oordeel dat als de Bank zich deugdelijk had verdiept in de positie en de wensen van [appellante] en van [betrokkene] , zij tot de conclusie had moeten komen dat [appellante] en [betrokkene] te allen tijde risico’s wilden mijden, dat zij in hoofdzaak hechtten aan een vast inkomen uit het aanwezige vermogen, dat zij ten hoogste een beperkt negatief rendement op het belegbare vermogen wilden accepteren en dat weinig tot geen affiniteit met de aandelenmarkten bestond. Daarvan uitgaande ligt het voor de hand om, zoals [appellante] doet, te concluderen dat de Bank vermogensbeheer conform het inkomensgerichte profiel had moeten adviseren. Het hof volgt [appellante] in deze conclusie. De Bank heeft niet, althans niet deugdelijk gemotiveerd gesteld waarom dit profiel destijds niet in aanmerking kwam als kader voor de beleggingen door [appellante] .
Het hof overweegt in dit verband nog dat het vermogen van [appellante] bij het einde van de adviesrelatie werd belegd op basis van het profiel Defensief. Uit de e-mailwisseling vóór de bespreking in juli 2007 (zie r.o. 3.1. onder e) blijkt echter dat [betrokkene] in het zicht van zijn aanstaande pensioen een algehele heroverweging van zijn inkomens- en vermogenspositie voor ogen stond. De Bank mocht er daarom niet van uitgaan dat [betrokkene] in verband met de toekomstige beleggingen door [appellante] ten minste het defensieve profiel zou willen blijven volgen.
Dat [betrokkene] dit (verkeerde) advies heeft opgevolgd doet niet af aan de juistheid van deze oordelen.
De Bank heeft aangevoerd (a) dat uit de ondertekening van de beheersovereenkomst door [betrokkene] mag worden afgeleid dat hij alle voordien door de Bank verstrekte informatie en gegeven adviezen goed heeft begrepen (want [betrokkene] begreep als ervaren advocaat véél en had anders wel doorgevraagd tot hij alsnog alles begreep) en (b) dat, gezien het voorgaande, uit de instemming met het advies om te beleggen volgens een neutraal profiel mag worden afgeleid dat dit advies volledig aansloot op de wensen van [appellante] / [betrokkene] , dat de Bank daarop althans heeft mogen vertrouwen.
Dit verweer faalt. In het voorgaande is gebleken dat de Bank op verschillende punten is tekortgeschoten in haar onderzoeksplicht, onder andere waar het betreft [betrokkene] ’s affiniteit met beleggen, en dat zij ook is tekortgeschoten in haar plicht om [betrokkene] adequaat te informeren en te waarschuwen, onder andere waar het betreft de discrepantie tussen de bij [betrokkene] bestaande beleggingsdoelstelling en de aan het neutrale profiel verbonden risico’s. Gelet daarop kon de Bank er niet
gerechtvaardigdop vertrouwen dat [betrokkene] het aan hem gegeven advies volledig begreep en de eraan verbonden risico’s zonder meer accepteerde. [betrokkene] is er - kennelijk - van uitgegaan dat de Bank haar bijzondere zorgplicht jegens hem naleefde en mocht daar in principe ook van uitgaan (zie, onder meer, HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600, X en Y/Coöperatieve Rabobank Noord-Holland Noord U.A., en HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1725, X/NBG Finance). De Bank heeft niet gesteld dat (en waarom) [betrokkene] reden had om argwanend te zijn tegenover het advies van de Bank en om bedacht te zijn op door de Bank niet deugdelijk onder zijn aandacht gebrachte risico’s.
Evenzeer bestaat grond om de Bank te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding. Op de omvang daarvan zal het hof nader ingaan in de r.o. 3.7.1. e.v.
‘het meest verstrekkende verwijt’aan de Bank (mvg nr. 94). De subsidiaire vordering, die betrekking heeft op de periode vanaf oktober 2007, is ingesteld voor het geval het hof de primaire vordering van [appellante] zou afwijzen (mvg nr. 121). [appellante] heeft niet gesteld dat voor de meer subsidiaire vordering iets anders geldt.
Nu verwacht mag worden dat het hof de primaire vordering (op na te melden wijze) zal toewijzen, kunnen de grieven 3-7 en de subsidiaire en de meer subsidiaire vordering - en het daartoe door partijen gestelde - hierna buiten verdere beschouwing blijven.
€ 1.005.944,10. Van dit schadebedrag trekt [appellante] de gedurende het beheer netto ontvangen rente en dividenden af. Deze opbrengsten worden door [appellante] gesteld op
€ 51.128,-. Dit betekent dat het negatieve resultaat van het vermogensbeheer door de Bank kan worden gesteld op € 954.816,10. De Bank heeft de juistheid van deze bedragen betwist, met name waar het betreft de periode vanaf 1 oktober 2008 (zie mva nr. 150), maar heeft die betwisting - in het licht van hetgeen [appellante] daar tegenover heeft gesteld tijdens het pleidooi (zie pleitnotities nr. 4.4.) - onvoldoende onderbouwd.
3.7.3. In verband met de hypothetische situatie is allereerst van belang of [appellante] , als de genoemde tekortkomingen van de Bank achterwege waren gebleven, in oktober 2007 zou zijn overgestapt op vermogensbeheer door de Bank.
voert de kosten van het vermogensbeheer op als onderdeel van de door haar geleden schade. [appellante] gaat er - kennelijk - van uit dat als de Bank haar bijzondere zorgplicht volledig was nagekomen, [appellante] / [betrokkene] zouden hebben gekozen voor de bestendiging van de adviesrelatie. Dit standpunt faalt. Het hof herhaalt zijn oordeel dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd waarom de Bank jegens haar is tekortgeschoten door de overstap op vermogensbeheer te adviseren (zie r.o. 3.5.2.). [appellante] heeft ook niet gesteld en onderbouwd waarom, als de Bank vermogensbeheer conform een meer passend profiel zou hebben geadviseerd, zij dat advies niet zou hebben opgevolgd.
Gelet hierop gaat het hof er ook voor de hypothetische situatie van uit dat [appellante] zou zijn overgestapt op vermogensbeheer. Het hof zal daarom de kosten van het vermogensbeheer, door [appellante] gesteld op € 35.235,-, buiten beschouwing laten bij de berekening van de schadevergoeding waarop [appellante] aanspraak kan maken jegens de Bank.
Het hof volgt [appellante] in dit standpunt. Het profiel Inkomensgericht sluit beter dan de profielen Neutraal en Defensief aan op de positie en de beleggingswensen van [appellante] / [betrokkene] medio 2007. Als de Bank had gehandeld conform haar bijzondere zorgplicht, en voldoende aandacht had besteed aan (onder meer) de beleggingsdoelstellingen van [appellante] , dan ligt het - ook volgens het hof - het meest voor de hand dat zij beleggen conform het profiel Inkomensgericht zou hebben geadviseerd (zie r.o. 3.5.10.).
De Bank betwijfelt of [appellante] / [betrokkene] dit advies zouden hebben opgevolgd (zie mva nr. 125), maar heeft deze twijfel onvoldoende onderbouwd. Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen in r.o. 3.5.6. werd overwogen over [betrokkene] ’s gebruikelijke opstelling ten opzichte van adviezen van de Bank. De Bank heeft niet aangevoerd om welke reden(en) [betrokkene] (opeens) voor een andere opstelling zou hebben gekozen in verband met het advies om te beleggen conform het profiel Inkomensgericht.
4 november 2008 een positief resultaat zou hebben genoten van € 143.540,30.
Hiervan uitgaande (en de kosten van het vermogensbeheer buiten beschouwing latend) bedraagt de door haar geleden schade volgens [appellante] (het verschil
tussen -/- € 954.816,10 en € 143.540,30 =) € 1.098.356,40.
überhauptwenste te beleggen. De Bank voert voorts aan dat [appellante] financieel zou worden bevoordeeld als het rendement van de beleggingen volgens het (kennelijk dus gewenste) profiel Inkomensgericht thans zonder meer op 3% zou worden gesteld.
Beide verweren slagen, waarbij het hof in verband met het eerste verweer overweegt dat de stellingen van [appellante] ter onderbouwing van het rentepercentage 3% vooral lijken te zijn ingegeven door wijsheidachteraf. [appellante] heeft in september 2007 gekozen voor beleggen op basis van vermogensbeheer, waarmee zij de keuze van de concrete beleggingen heeft overgelaten aan de Bank (zie r.o. 3.1. onder k), artikel 3.2). [appellante] heeft niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt dat de Bank, als vermogensbeheerder op basis van het profiel Inkomensgericht, de gelden van [appellante] vanaf oktober 2007 volledig zou hebben ‘weggezet’ in staatsobligaties en op deposito- en spaarrekeningen.
In verband met het tweede verweer overweegt het hof dat de Bank weliswaar niet heeft aangegeven op welke wijze zij, uitgaande van het profiel Inkomensgericht, de gelden van [appellante] dan wel zou hebben belegd in de relevante periode en tot welk rendement dat zou hebben geleid, maar dat uit de medio 2007 door de Bank gehanteerde rendementscijfers (zie r.o. 3.1. onder h) en uit de (algemeen bekende) ernst van de financiële crisis in 2008 afdoende volgt dat op zijn minst onzeker is of de Bank een rendement van 3% per jaar over de volledige portefeuille zou hebben gehaald.
Het hof neemt daarom als vertrekpunt de uitgangspunten voor inkomensgericht beleggen zoals de Bank die vooraf aan [appellante] heeft meegedeeld (zie r.o. 3.1. onder m) en zal voor het overige zo veel mogelijk aansluiten bij (de resultaten van) de daadwerkelijke beleggingen door de Bank in 2007/2008. Dit betekent dat het hof ervan uitgaat:
(1) dat de portefeuille zou zijn samengesteld volgens de uitgangspunten van het profiel Inkomensgericht in de in 2007 door de Bank aan [appellante] verstrekte informatie (te weten: 0% zakelijke waarden en 100% vastrentende waarden), en
(2) dat de samenstelling van de hypothetische portefeuille (onder evenredige verhoging van de desbetreffende percentages) dezelfde zou zijn geweest als de samenstelling van het vastrentende gedeelte van de daadwerkelijk door de Bank voor [appellante] beheerde portefeuille, rekening houdend met de effecten van de tussentijdse vervanging van afzonderlijke beleggingen.
r.o. 3.7.2.) en het bedrag van het (positieve dan wel negatieve rendement) op de hypothetische portefeuille (maar zonder de kosten van het vermogensbeheer, zie r.o. 3.7.3.). Anders dan de Bank lijkt te willen betogen (zie mva nrs. 127 e.v.) leidt dit niet tot een dubbeltelling, ook niet als de Bank zou worden verplicht om vanaf 5 november 2008 wettelijke rente over het schadebedrag te vergoeden aan [appellante] .
Voor de duidelijkheid overweegt het hof nog dat het door [appellante] gevorderde bedrag ad € 1.098.356,40 (zie r.o. 3.7.5.) in elk geval de bovengrens vormt waar het betreft de hoofdsom van de toe te wijzen schadevergoeding.
Het hof stelt voorop (zie reeds r.o. 3.5.11.) dat de cliënt van een bank die optreedt als adviseur en vermogensbeheerder er in principe op mag vertrouwen dat de bank haar bijzondere zorgplicht jegens hem naleeft. Dat gold ook voor [betrokkene] , toen hij de Bank (in de persoon van [medewerker van de bank] ) in augustus 2008 vroeg om nader te adviseren over de haalbaarheid van de inkomensdoelstelling van [appellante] in het licht van de gestage achteruitgang van haar vermogen en tevens vroeg of niet een ondergrens moest worden bepaald bij het naderen waarvan de beleggingsportefeuille van [appellante] zou worden geliquideerd en zou worden volstaan met deposito- of spaarrekeningen (zie r.o. 3.1. onder r).
De Bank heeft hierop gereageerd met de korte update (van de hand van [financieel planner] ), die qua inhoud overwegend geruststellend was (zie r.o. 3.1. onder u).
In de update noch in de brief van [medewerker van de bank] van 9 september (zie r.o. 3.1. onder t) werd [betrokkene] ’s vraag naar de ondergrens uitdrukkelijk beantwoord. De Bank heeft aangevoerd dat zij die vraag als vermogensbeheerder ook niet kón beantwoorden, omdat zij als zodanig werd gebonden door de beheersovereenkomst en de daarin afgesproken beleggings-modaliteiten (zie onder meer mva nr. 138). Deze stelling kan het hof niet overtuigen. Het moge zo zijn dat de beheersovereenkomst de Bank niet de bevoegdheid gaf om eigenmachtig de beleggingsportefeuille van [appellante] volledig te liquideren, maar dat laat onverlet dat de Bank in en na augustus 2008 de mogelijkheid had om [betrokkene] te adviseren om de beheersrelatie te beëindigen. De Bank had zelfs de verplichting daartoe, op grond van haar bijzondere zorgplicht, als zij tot de conclusie zou zijn gekomen dat vermogensbeheer op basis van een neutraal profiel niet langer passend was voor haar cliënt [appellante] (zie r.o. 3.4.3.). Juist [medewerker van de bank] en [financieel planner] waren in de positie om de hiervoor vereiste afweging te maken, gelet op hun intensieve contacten met [betrokkene] / [appellante] , in ieder geval vanaf medio 2007.
De Bank heeft het advies om de beheersrelatie te beëindigen niet gegeven. In plaats daarvan heeft zij de korte update en de begeleidende brief aan [betrokkene] gestuurd. De korte update was - als gezegd - overwegend geruststellend geformuleerd. Op [betrokkene] ’s kennelijke zorgen werd gereageerd in termen van ‘
technisch gezien’ vs. ‘
uw emotie’. In de korte update noch in de begeleidende brief (die beide afkomstig waren van personen waarvan [betrokkene] wist dat zij op de hoogte waren van de relevante voorgeschiedenis) werd melding werd gemaakt van het eventueel liquideren van de beleggingsportefeuille van [appellante] . Gelet op deze feiten en omstandigheden was er in september 2008 en in de periode daarna voor [betrokkene] geen reden om gealarmeerd te raken, de korte update te wantrouwen en zijnerzijds in actie te komen in de richting van de Bank om verdere schade te voorkomen. [appellante] heeft, als zodanig onweersproken, gesteld dat het [betrokkene] pas tijdens de bespreking op
4 november 2008 precies duidelijk werd hoe zorgwekkend de situatie in zijn ogen was. Daarop heeft [appellante] onmiddellijk gereageerd door de liquidatie van de portefeuille op te dragen (zie r.o. 3.1. onder w).
Dit alles betekent dat de (conform het overwogene in r.o. 3.7.9. te berekenen) schade bij [appellante] volledig voor rekening van de Bank zal komen.
r.o. 3.7.8.
In afwachting van de resultaten van deze rolverwijzing zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.