Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant over de teruggaaf van overdrachtsbelasting. Belanghebbende had in 2015 aangifte gedaan van € 180.600 overdrachtsbelasting voor de terugverkrijging van de economische eigendom van een kantoorpand. De Inspecteur weigerde de teruggaaf, waarop belanghebbende in beroep ging. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het Hof diende te beoordelen of onderdeel 10 van het Besluit van de Minister van Financiën van 19 februari 2007 van toepassing was, en of de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting verminderd kon worden. Het Hof concludeerde dat de voorwaarde dat de omzetbelasting niet in aftrek kon worden gebracht, van toepassing was. Belanghebbende had de op het kantoorpand drukkende omzetbelasting in aftrek gebracht, waardoor geen vermindering van de heffingsgrondslag voor de overdrachtsbelasting kon worden verleend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.