In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de bestuurders van de Coöperatie Kunstcollectief Heerlen U.A. (KCH) voor het tekort in het faillissement van de vereniging. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 22 oktober 2019 geoordeeld dat de bestuurders, [appellant 1] en [appellant 2], hun taken kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, wat heeft bijgedragen aan het faillissement van KCH, dat op 10 februari 2015 werd uitgesproken. De rechtbank Limburg had eerder vastgesteld dat de bestuurders in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement hun boekhoudverplichtingen niet zijn nagekomen en dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is geweest. De bestuurders werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het boedeltekort aan de curator, met een voorschot van € 100.000,00. Het hof heeft de vordering van de curator tot betaling van dit voorschot afgewezen, maar heeft de aansprakelijkheid van de bestuurders bevestigd. Het hof oordeelde dat de vordering van de gemeente tot terugvordering van een subsidie, die na het faillissement op nihil was gesteld, niet in strijd was met het fixatiebeginsel, omdat deze vordering reeds besloten lag in de rechtspositie van de gemeente bij het intreden van het faillissement. De bestuurders hebben geen aanvaardbare verklaring gegeven voor hun onbehoorlijke taakvervulling, en het hof heeft geoordeeld dat zij niet kunnen ontsnappen aan hun aansprakelijkheid.