In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland over de aftrekbaarheid van kosten in verband met de verkoop van aandelen. De zaak is ontstaan na een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008, waarbij de Inspecteur een belastbaar bedrag van € 38.304 had vastgesteld. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Rechtbank de aanslag verminderd tot nihil en het verlies voor 2008 vastgesteld op € 34.808. De Inspecteur en belanghebbende hebben beide hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd. De Hoge Raad heeft de zaak vervolgens verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Het Gerechtshof heeft in deze uitspraak de vraag beantwoord of de kosten van € 428.536, die belanghebbende heeft gemaakt in verband met de verkoop van aandelen, aftrekbaar zijn. De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest aangegeven dat kosten alleen aftrekbaar zijn als er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat met de verwerving of vervreemding van de deelneming. Het Hof heeft geoordeeld dat de kosten die zijn gemaakt in de oriënterende fase en die niet direct verband houden met de uiteindelijke verkoop, niet aftrekbaar zijn. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aanslag verminderd tot een belastbaar bedrag van € 26.846.
De beslissing van het Hof houdt in dat de kosten die zijn gemaakt in de oriënterende fase niet aftrekbaar zijn, omdat deze kosten zijn gemaakt om de uiteindelijke verkoop aan derden mogelijk te maken. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet gehouden is om het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden, en dat er geen termen zijn om de Inspecteur te veroordelen tot betaling van proceskosten. De uitspraak is gedaan op 17 oktober 2019.