In deze zaak gaat het om de vraag of belanghebbende en haar echtgenoot in 2016 als inwoners van Nederland moeten worden aangemerkt voor belastingdoeleinden, en of zij recht hebben op heffingskorting. Belanghebbende en haar echtgenoot wonen een deel van het jaar in Zweden, maar het Hof oordeelt dat hun persoonlijke banden met Nederland voldoende zijn om hen als binnenlandse belastingplichtigen te kwalificeren. De zaak is ontstaan na een aanslag in de premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, waarbij de Inspecteur de aanslag handhaafde. Belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die het beroep ongegrond verklaarde. Het Hof oordeelt dat de duurzame banden van belanghebbende en haar echtgenoot met Nederland, zoals het bezit van een stacaravan en frequente bezoeken aan familie, hen als inwoners van Nederland kwalificeert. Hierdoor hebben zij recht op heffingskorting, ondanks dat zij ook als inwoners van Zweden worden beschouwd op basis van het belastingverdrag tussen Nederland en Zweden. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en stelt de aanslag vast op een verzamelinkomen van € nihil met toekenning van heffingskorting van € 1.661. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten.