Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
verklaarthet hoger beroep ongegrond;
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 september 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de aftrekbaarheid van specifieke zorgkosten in de inkomstenbelasting voor het jaar 2013. Belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen, waarbij de Inspecteur bepaalde zorgkosten niet in aftrek had toegelaten. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslag verminderd, maar tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 10 juli 2019 heeft belanghebbende haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de door haar opgevoerde zorgkosten, waaronder kosten voor kleding, hulpmiddelen en medische hulp, wel degelijk aftrekbaar zijn. De Inspecteur betwistte dit en voerde aan dat de zorgkosten niet voldeden aan de wettelijke eisen voor aftrekbaarheid. Het Hof heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de aftrekbaarheid van de zorgkosten bij belanghebbende ligt en dat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de kosten in verband staan met ziekte of invaliditeit.
Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende opgevoerde kosten, zoals voor kleding en hulpmiddelen, niet als specifieke zorgkosten kunnen worden aangemerkt, omdat deze ook door gezonde personen kunnen worden gemaakt. De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. Belanghebbende heeft geen recht op vergoeding van het griffierecht en er zijn geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.