In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013 had verminderd. De rechtbank had de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Belanghebbende had in haar aangifte voor 2013 uitgaven voor extra kleding en beddengoed opgevoerd, maar de Inspecteur had slechts een deel van deze uitgaven geaccepteerd. Na een eerdere uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, die de uitspraak van de rechtbank bevestigde, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling.
Tijdens de zitting bij het Hof is het geschil opnieuw aan de orde gekomen, waarbij de vraag centraal stond of de uitgaven voor extra kleding en beddengoed van belanghebbende het bedrag van € 620 te boven gingen. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende en haar partner in hun aangiften voor 2013 een bedrag van € 775 voor extra kleding en beddengoed hadden opgevoerd, maar dat de Inspecteur slechts € 620 had geaccepteerd. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat haar uitgaven voor extra kleding en beddengoed hoger waren dan het door de Inspecteur geaccepteerde bedrag.
Het Hof heeft geconcludeerd dat de Inspecteur terecht geen hoger bedrag in aanmerking heeft genomen dan € 310 voor de uitgaven van belanghebbende. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard. De kosten voor griffierecht en proceskosten zijn niet vergoed.