Uitspraak
1.Ontstaan en loop van het geding
2. Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de crisisheffing en de rechtmatigheid van de loonheffingen die door belanghebbende, een B.V., zijn afgedragen. De zaak betreft de afdracht van loonheffingen over de perioden van maart 2013 en maart 2014, waarbij belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de afdracht van respectievelijk € 1.214.308 en € 1.424.910. De Inspecteur van de belastingdienst heeft de bezwaren afgewezen, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die de beroepen ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Tijdens de zitting op 18 januari 2018 zijn partijen niet verschenen, en het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten op basis van de schriftelijke stukken. Het Hof heeft vastgesteld dat de regelgeving omtrent de crisisheffing niet in strijd is met verdragsnormen en dat, hoewel de heffing een individuele last vormt, deze niet als buitensporig kan worden gekwalificeerd. Het Hof concludeert dat de last voor belanghebbende niet zwaarder is dan voor andere belastingplichtigen die aan de crisisheffing zijn onderworpen.
De uitspraak van de Rechtbank is bevestigd, en het Hof heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn voor vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.