In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die rozen kweekt en advieswerkzaamheden verricht. De belanghebbende heeft in 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is vastgesteld op € 56.612. De Inspecteur heeft het bezwaar van de belanghebbende tegen deze aanslag niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Het Hof heeft vastgesteld dat de activiteiten van de belanghebbende in dat jaar verliesgevend waren en dat er geen reële verwachting was dat deze activiteiten tot een positief resultaat zouden leiden. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn activiteiten een bron van inkomen vormen. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, maar de aanslag en de beschikking heffingsrente blijven gehandhaafd. De Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en de proceskosten van de belanghebbende.