Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 juli 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, die sinds 2008 verlieslijdende activiteiten ontplooit op markten en evenementen, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De inspecteur had het belastbaar inkomen vastgesteld op € 56.612, waarbij een door de belanghebbende opgevoerd verlies uit onderneming van € 15.225 niet was geaccepteerd. De rechtbank heeft onderzocht of de activiteiten van de belanghebbende een bron van inkomen vormen, waarbij de nadruk lag op de vraag of er redelijkerwijs voordeel te verwachten viel uit deze activiteiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende in het onderhavige jaar en de voorgaande jaren verlies heeft geleden met zijn activiteiten. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn activiteiten redelijkerwijs voordeel kan behalen. De rechtbank heeft daarbij de elementen van deelname aan het economische verkeer, het oogmerk om voordeel te behalen en de redelijke verwachting van dat voordeel in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de activiteiten van de belanghebbende in het onderhavige jaar geen bron van inkomen vormen, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.