Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart de hoger beroepen ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de belastingheffing van inkomsten uit een persoonsgebonden budget (pgb) dat belanghebbende ontving voor de zorgverlening aan haar moeder. De belanghebbende, die samen met haar broer de zorg voor hun moeder op zich nam, was in beroep gegaan tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die eerder de aanslagen van de Belastingdienst had gehandhaafd. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2011, 2012 en 2013, waarbij de Inspecteur de bedragen die belanghebbende ontving uit het pgb als belastbaar inkomen aanmerkte.
De belanghebbende voerde aan dat deze bedragen niet belastbaar zouden moeten zijn, omdat zij en haar broer de zorg voor hun moeder in de familiesfeer verleenden en niet in het economische verkeer handelden. Het Hof oordeelde echter dat de ontvangen bedragen uit het pgb wel degelijk als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt, omdat de belanghebbende en haar broer een financieel voordeel beoogden door de zorg zelf te verlenen in plaats van deze in te kopen bij professionele zorgverleners. Het Hof bevestigde daarmee de eerdere uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de fiscale behandeling van pgb-inkomsten en de voorwaarden waaronder deze als belastbaar inkomen kunnen worden aangemerkt. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur terecht de ontvangen bedragen in de belastingheffing had betrokken, en dat de belanghebbende niet ontvankelijk was in haar bezwaren tegen de aanslagen voor de jaren 2011 tot en met 2013.