ECLI:NL:HR:2007:AY3626
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- C.J.J. van Maanen
- C.A. Streefkerk
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Inkomstenbelasting en persoonsgebonden budget: bron van inkomen voor gezinsverzorging
In deze zaak gaat het om de vraag of de vergoeding die belanghebbende ontving uit een persoonsgebonden budget voor de verzorging van haar verstandelijk gehandicapte zoon, als bron van inkomen kan worden aangemerkt voor de inkomstenbelasting. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, dat het beroep ongegrond had verklaard. De Inspecteur had een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2001, waarbij het bedrag van het persoonsgebonden budget werd gerekend tot het belastbare inkomen uit werk en woning. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit werd door het Hof verworpen.
De Hoge Raad oordeelt dat de werkzaamheden die belanghebbende verrichtte in het kader van de zorg voor haar zoon, in het economische verkeer zijn verricht. Dit betekent dat de vergoeding die zij ontving uit het persoonsgebonden budget als inkomen moet worden aangemerkt. De Hoge Raad verwijst naar de relevante bepalingen in de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet, die bepalen dat persoonsgebonden budgetten uitsluitend bestemd zijn voor de inkoop van zorg. Het Hof had terecht geoordeeld dat de werkzaamheden van belanghebbende, die zij verrichtte voor de zorg van haar zoon, een bron van inkomen vormen.
De Hoge Raad concludeert dat de middelen van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak van het Hof blijft daarmee in stand. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 8 juni 2007.