ECLI:NL:GHSHE:2018:2791

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juni 2018
Publicatiedatum
29 juni 2018
Zaaknummer
17/00368 en 17/00369
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en bijdrage Zorgverzekeringswet met betrekking tot verzwegen inkomsten uit hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet van belanghebbende, die werd verdacht van het verzwegen van inkomsten uit hennepteelt. De belanghebbende, een Roemeense vrouw, had in 2009 een navorderingsaanslag ontvangen, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.621, en een navorderingsaanslag voor de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. De inspecteur van de Belastingdienst had deze aanslagen opgelegd op basis van vermoedelijke inkomsten uit hennepteelt, die niet in de aangifte waren opgenomen. Het Hof oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat belanghebbende gedurende een lange periode hennep had geteeld en daaruit inkomsten had genoten. De inspecteur had echter geen rekening gehouden met de kosten en lasten die verband hielden met de hennepteelt, wat het Hof onredelijk vond. Het Hof heeft de navorderingsaanslag inkomstenbelasting verminderd tot een belastbaar inkomen van € 39.945 en de boete verlaagd tot € 2.711. De navorderingsaanslag voor de bijdrage Zorgverzekeringswet bleef in stand. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00368 en 17/00369
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 28 april 2017, nummers BRE 15/7134 en 15/7135, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde belastingaanslagen en beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .H.97 over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.621. Gelijktijdig zijn bij beschikkingen een bedrag van € 2.876 aan heffingsrente in rekening gebracht alsmede een boete van € 9.218 opgelegd.
1.1.2.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] .W.97 over het jaar 2009 een navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) opgelegd, berekend naar een bijdrage-inkomen van € 16.018. Gelijktijdig is bij beschikking een bedrag van € 119 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de hiervoor vermelde belastingaanslagen en beschikkingen bij in één geschrift vervatte uitspraken gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep betreffende de boete gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de boete betreft, de boete verminderd tot € 4.378, het beroep voor het overige ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 494 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Inspecteur vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 mei 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] .
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende, geboren op [geboortedatum] 1969, heeft de Roemeense nationaliteit en woonde in het onderhavige jaar samen met haar dochter op het adres [adres 1] 46 in [woonplaats] (hierna: de woning). De woning bestaat uit een woonhuis met een los bijgebouw met een garage.
2.2.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is in 2006 aangekocht voor een bedrag van € 300.000. De aankoop van de woning is deels gefinancierd met een hypothecaire geldlening van € 185.500. Op 31 december 2009 bedroeg de eigenwoningschuld € 240.000. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een bedrag van € 14.280 aan hypotheekrente betaald.
2.3.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar een belastbaar loon genoten van € 17.479. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 4.981. Hierbij zijn belastbare inkomsten uit eigen woning van -/- € 12.498 in aanmerking genomen, bestaande uit een eigenwoningforfait van € 1.782 en de betaalde hypotheekrente van € 14.280. Met dagtekening 18 februari 2011 is de aanslag IB/PVV 2009 conform de aangifte vastgesteld.
2.4.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar 24 contante stortingen op haar bankrekeningen gedaan van, in totaal, € 26.700. De gestorte bedragen variëren van € 300 tot € 4.000.
2.5.
Op 11 april 2011 omstreeks 23:40 uur heeft een politieagent ter hoogte van de woning de geur van hennep geroken. In het proces-verbaal van bevindingen (nummer: [nummer 1] ) staat vermeld dat de desbetreffende politieagent constateerde dat de hennepgeur sterker werd naarmate hij de woning naderde en dat vanuit de garage bij de woning een zoemend geluid afkomstig was soortgelijk als het geluid dat wordt gemaakt door een lopende afzuiging. Naar aanleiding van deze constateringen is door Enexis van 13 tot en met 18 april 2011 een netmeting verricht. Bij die netmeting werd de distributiekabel gemeten waarop de woningen [adres 1] 46 tot en met 56 (even) zijn aangesloten. Uit deze metingen bleek dat een duidelijk terugkerend schakelpatroon was te zien, met een inschakelmoment omstreeks 21:15 uur en een uitschakelmoment omstreeks 09:40 uur. Tevens was er een terugkerend schakelpatroon te zien met een omschakelmoment omstreeks 15:00 uur.
2.6.
Agenten van de politie Regio Limburg Zuid hebben op 21 april 2011 met toestemming van belanghebbende de woning betreden. De politieagenten hebben toen in het bijgebouw 219 hennepplanten aangetroffen. In het opgemaakte proces-verbaal van bevindingen staat hierover het volgende vermeld:

Eerdere oogsten
In achter de woning gelegen opslagruimte c.q. aparte woning werd een kweekinrichting aangetroffen. Er stonden op dat moment 219 hennepplanten. Tevens bleek uit ter plaatse in de hennep kwekerij aangetroffen indicatoren dat er meerdere oogsten waren geweest. Wij zagen dat de kappen van de in de hennepkwekerij aanwezige assimilatielampen onder een laag stof zaten, wat er op duidt dat deze al een langere tijd aanwezig waren. Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters was door het gebruik in de hennepkwekerij dermate vervuild dat de filters al geruime tijd in werking zijn geweest. De koolstoffilter was matig vervuild en uit het feit dat onder de banden waaraan deze waren opgehangen geen vervuiling is aangetroffen blijkt dat de vervuiling ter plaatse is ontstaan. Wij zagen dat de afvoergoten voorzien waren van een kalkaanslag, wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van de hennepkwekerij. Toen wij in het watervat keken dat diende voor de watertoevoer bestemd voor de hennepkwekerij zagen wij dat de zijkant voorzien was van kalkaanslag, wat duidt op een langdurige tijd in bedrijf zijn van de hennepkwekerij. Op de potten alwaar de hennepplanten in stonden zagen wij een witte kalkaanslag.
Bij een verder ingesteld onderzoek in de woning werden een aantal papiertjes aangetroffen met bedragen en benamingen in de Roemeense taal. Tevens werd er een agenda uit 2008 aangetroffen met op de datum 14 januari 2008 de vermelding van het vermengen van groei/ bloeimiddelen.”.
2.7.
Belanghebbende en haar dochter zijn op 21 april 2011 aangehouden.
2.8.
Op 21 april 2011 heeft een medewerker fraudebestrijding van Enexis onderzoek verricht in de woning. In de door Enexis gedane aangifte is vermeld dat tijdens het door Enexis gedane onderzoek is geconstateerd dat de meter in de woning is gemanipuleerd waardoor het verbruik niet correct via de elektriciteitsmeters is geregistreerd. De door Enexis gedane aangifte vermeldt hierover het volgende:
“Uit het door Enexis B.V. ingestelde onderzoek is gebleken dat er een hennepplantage was ingericht in bovengenoemd perceel [Hof: de woning] in ieder geval in de periode van 14-1-2008 tot 21-4-2011. Dit betekent dat er in deze periode vermoedelijk sprake is van tenminste 16 eerdere oogst(en).
De aangetroffen teelt was tenminste 49 dagen oud.
Naar aanleiding van deze inventarisatie en het door Enexis B.V. ingestelde onderzoek is door mij een berekening gemaakt waaruit blijkt dat er minimaal 202.757 kWh illegaal is afgenomen (weggenomen) ten behoeve van de hennepplantage en eventueel huishoudelijk verbruik.
Buiten de illegaal afgenomen elektriciteit heeft Enexis B.V. kosten gemaakt ten behoeve van onderzoek, herstel en administratie. (…)
Het totaalbedrag dat de contractant hierdoor aan Enexis B.V. verschuldigd is, bedraagt € 16.322,30 vrij van BTW.”.
2.9.
Op 19 mei 2011 was reeds € 10.000 van het aan Enexis verschuldigde bedrag betaald. Dit bedrag was afkomstig van een bankrekening op naam van belanghebbende. Daarnaast diende belanghebbende op grond van de met Enexis getroffen betalingsregeling iedere maand € 600 aan Enexis te betalen.
2.10.
Belanghebbende is strafrechtelijk gedagvaard en veroordeeld voor het handelen in strijd met artikel 3, onderdeel b, van de Opiumwet in de periode 1 januari 2011 tot en met 21 april 2011. In de ontnemingsprocedure is belanghebbende voor het hiervoor vermelde feit veroordeeld tot terugbetaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat is begroot op € 16.219. Belanghebbende is nimmer gedagvaard voor het handelen in strijd met artikel 3, onderdeel b, van de Opiumwet in het onderhavige jaar. Er is evenmin sprake van een veroordeling, transactie of sepot dat betrekking heeft op het onderhavige jaar.
2.11.
Bij brief van 11 december 2014 heeft de Inspecteur aangekondigd de in geschil zijnde navorderingsaanslagen op te leggen waarbij rekening is gehouden met zestien eerdere oogsten waarvan er vijf in 2009 hebben plaatsgevonden. De Inspecteur heeft ter onderbouwing van zijn berekening verwezen naar het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel Hennep ex artikel 36e,, 2de lid Sr’ met kenmerknummer [nummer 2] . Het aldaar berekende voordeel is gebaseerd op rapportage van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM). Voor het jaar 2009 is de opbrengst van de hennepplantage als volgt berekend:
219 planten x 28,2 gram =
6,1758 kilogram
6,1758 kg x € 3.280 =
€ 20.256,62 per oogst
€ 20.256 x 5 oogsten =
€ 101.280
Van de berekende opbrengst is de helft aan belanghebbende toegerekend. De andere helft is toegerekend aan belanghebbendes dochter.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I: Zijn de onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde navorderingsaanslagen in verband met de correctie voor de hennepteelt/handel terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
II: Is de bestuurlijke boete terecht opgelegd en – indien die vraag bevestigend wordt beantwoord – is de boete passend en geboden?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Partijen hebben ter zitting hun stellingen nader toegelicht.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de onder 1.1.1 en 1.1.2 vermelde belastingaanslagen en beschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Navorderingsaanslagen en beschikkingen heffingsrente
4.1.
Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt – indien de vereiste aangifte niet is gedaan – het beroep ongegrond verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dit betekent dat op de belanghebbende in dat geval de verzwaarde bewijslast rust (overtuigend aantonen) dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
4.2.
Van het niet doen van de vereiste aangifte is onder andere sprake indien met toepassing van de normale regels van de stelplicht en bewijslast kan worden vastgesteld dat sprake is van gebreken in de aangifte die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting zowel op zichzelf beschouwd als verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting (Hoge Raad 23 april 1986, nr. 23 374, ECLI:NL:HR:1986:AW8043 en Hoge Raad 20 mei 1987, nr. 23 840, ECLI:NL:HR:1987:AW7660). Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit verband slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De stelplicht en de bewijslast hiervan rust op de inspecteur.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur, gelet op het hierna volgende, aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende gedurende een lange periode, waaronder het onderhavige jaar, hennep heeft geteeld en daaruit inkomsten heeft genoten. Zo is in het bijgebouw op 21 april 2011 een hennepkwekerij aangetroffen met 219 planten. Uit het onder 2.6 vermelde proces-verbaal van bevindingen blijkt dat er destijds diverse sporen aanwezig waren die wijzen op een langer gebruik ter plaatse en op meerdere oogsten. Verder zijn in de woning van belanghebbende diverse door belanghebbende geschreven briefjes en aantekeningen in een agenda uit 2008 aangetroffen. Deze briefjes en aantekeningen zijn door belanghebbende in de Roemeense taal geschreven. Op één van deze briefjes stond in het Roemeens onder meer het volgende vermeld (vertaald): ‘grond’, ‘kabel’ en ‘dimer’. Belanghebbende heeft verklaard dat zij door een derde is gedwongen om voormelde briefjes en aantekeningen op te schrijven en dat de aangetroffen hennepplantage niet van haar was. Het Hof acht dit niet aannemelijk, omdat er geen enkel (objectief verifieerbaar) bewijs is van het bestaan van die derde. Daarnaast heeft de Inspecteur nog verwezen naar de 24 contante stortingen van, in totaal, € 26.700. Belanghebbende heeft verklaard dat de stortingen zien op een door haar ontvangen schenking in contanten van € 88.000 van haar vader. Belanghebbende heeft verder toegelicht dat haar vader dit bedrag heeft verkregen door de verkoop van een appartement in [plaats] , het contante geld door belanghebbendes moeder in Roemenië is bewaard en dat haar moeder, telkens als belanghebbende daar behoefte aan had, contant geld naar Nederland overbracht. Belanghebbende heeft ter onderbouwing van haar stelling een aan- en verkoopovereenkomst van een appartement gelegen aan [adres 2] 1 te [plaats] en een door haar afgelegde beëdigde verklaring overgelegd. De enige onderbouwing voor de herkomst van de som contant geld kan worden gevonden in een door belanghebbende afgelegde beëdigde verklaring. Uit de overgelegde aan- en verkoopovereenkomst blijkt slechts dat door belanghebbendes vader een appartement is verkocht. Over een schenking (in contanten) wordt niets vermeld. Ook ontbreekt een verband tussen de meegenomen bedragen en de contante stortingen. Dat belanghebbende de bedragen die haar moeder heeft meegenomen heeft verdeeld over meerdere stortingen en tussen de verschillende stortingen dus grote sommen contant geld in haar woning heeft bewaard, acht het Hof niet geloofwaardig. Hetgeen belanghebbende heeft ingebracht brengt het Hof dus niet tot een ander oordeel. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar door haar genoten inkomsten uit hennepteelt niet in aanmerking heeft genomen bij het doen van aangifte. Hierdoor is de volgens aangifte verschuldigde belasting zowel op zichzelf beschouwd als verhoudingsgewijs aanzienlijk lager dan de werkelijk verschuldigde belasting. Gelet op de aard van de inkomsten is aannemelijk dat belanghebbende wist dat door het niet verantwoorden van deze inkomsten een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De bewijslast wordt omgekeerd en verzwaard.
4.4.
De omkering en verzwaring van de bewijslast heeft tot gevolg dat op belanghebbende de last rust overtuigend aan te tonen dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen onjuist zijn. Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij geen inkomsten uit hennepteelt heeft genoten. Gelet op het overwogene onder 4.3 is belanghebbende daarmee niet geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Het voorgaande neemt echter niet weg dat de navorderingsaanslagen niet naar willekeur mogen zijn vastgesteld en dienen te berusten op een redelijke schatting. Dat laatste is naar het oordeel van het Hof niet het geval. De Inspecteur is bij het opleggen van de navorderingsaanslagen uitgegaan van vijf oogsten in het onderhavige jaar. Voor de onderbouwing van de daaraan toerekenbare opbrengsten heeft de Inspecteur verwezen naar het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel Hennep ex artikel 36e,, 2de lid Sr’ met kenmerknummer [nummer 2] . Het aldaar berekende voordeel is gebaseerd op rapportage van het BOOM. Het Hof acht dit alles redelijk. Dat geldt echter niet voor het niet in aanmerking nemen van de kosten en lasten die toerekenbaar zijn aan vijf oogsten. De Inspecteur heeft in zijn stukken verwezen naar artikel 3.14, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). In dat artikel is het volgende bepaald:
1. Bij het bepalen van de winst komen niet in aftrek kosten en lasten die verband houden met de volgende posten:
(…)
d. misdrijven ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke uitspraak is veroordeeld, daaronder begrepen de misdrijven die zijn betrokken bij de bepaling van de hoogte van de opgelegde straf en ter zake waarvan het Openbaar Ministerie heeft verklaard te zullen afzien van vervolging;”.
Belanghebbende is veroordeeld voor overtreding van artikel 3, onderdeel b, van de Opiumwet in de periode 1 januari 2011 tot en met 21 april 2011 en niet voor de onderhavige periode. Artikel 3.14, lid 1, aanhef en onderdeel d, van de Wet IB 2001 is dan ook niet van toepassing voor het onderhavige jaar. Andere redenen om bij het bepalen van de hoogte van de door belanghebbende genoten inkomsten geen rekening te houden met een aftrek van de kosten en lasten zijn niet gesteld of gebleken. Het Hof acht het daarom, indachtig het onder 2.10 vastgestelde, niet redelijk om bij de schatting van het door belanghebbende genoten resultaat uit overige werkzaamheden geen rekening te houden met de kosten. De Inspecteur heeft zich ter zitting hierbij aangesloten. Voor de vaststelling van de in aanmerking te nemen kosten en lasten sluit het Hof aan bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de rapportage van het BOOM. Voor de berekening van de elektriciteitskosten wordt uitgegaan van een pro rata toerekening zoals die aan partijen is voorgehouden ter zitting en waartegen zij geen bezwaar hebben gemaakt.
Vaste afschrijvingskosten
5 (oogsten)
x € 200
= € 1.000,00
Variabele afschrijvingskosten
5 (oogsten) x 219 (planten)
x € 3,33
= € 3.646,35
Inkoopprijs hennepstekken
5 (oogsten) x 219 (planten)
x € 2,85
= € 3.120,75
Elektriciteitskosten
365 dagen : 1.193 dagen
x € 16.322,30
= € 4.993,83
Personele kosten
5 (oogsten) x 219 (planten)
x € 0,21
= € 229,95
Investeringen
5 (oogsten)
5 (oogsten)
x 3,85 x € 384,55
x 4,92 x € 384,55
= € 7.402,59
= € 9.459,93
Afschrijvingskosten
5 (oogsten) x 2 (ruimtes)
x € 150
= € 1.500,00
Totaal
€ 31.353,40
Het Hof acht het redelijk om de helft van deze kosten, zijnde € 15.676, bij belanghebbende in aanmerking te nemen. Dit geldt zelfs in het geval er, gelet op de vrijspraak in de strafzaak van belanghebbendes dochter, van uit moeten worden gegaan dat belanghebbende recht had op de volledige opbrengst en dus ook alle kosten heeft gemaakt. De Inspecteur heeft bij de berekening van het belastbare inkomen immers maar de helft van de aan vijf oogsten toerekenbare opbrengsten bij belanghebbende in aanmerking genomen. De in aanmerking genomen opbrengsten en kosten staan bij een bedrag van € 15.676 in verhouding tot elkaar, wat redelijk is.
4.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen heeft tot gevolg dat de navorderingsaanslag IB/PVV wordt verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.945. De gelijktijdig gegeven beschikking heffingsrente die op hetzelfde aanslagbiljet staat vermeld, wordt dienovereenkomstig verminderd. De navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente blijven in stand. Het inkomen waarover de bijdrage wordt berekend bedroeg in 2009 maximaal € 32.369. Bij het opleggen van de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw is de te betalen bijdrage berekend over een inkomen van € 16.018, omdat reeds een bijdrage was ingehouden over € 16.351. Ook met de vermindering van het resultaat uit overige werkzaamheden zoals hiervoor is uiteengezet, blijft belanghebbende een bijdrage verschuldigd over het maximale bijdrage-inkomen van € 32.369. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Vergrijpboete
4.6.
Op grond van artikel 67e van de AWR kan – voor zover hier van belang – een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van een belastingplichtige is te wijten dat een aanslag van een belasting, die bij wege van aanslag wordt geheven, tot een te laag bedrag is vastgesteld of dat anderszins te weinig belasting is geheven. De inspecteur kan in dat geval gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 100% van het bedrag van de navorderingsaanslag.
4.7.
De Inspecteur heeft gelijktijdig met het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV een bestuurlijke boete opgelegd naar een bedrag van € 9.218. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende opzet kan worden verweten ten aanzien van de omstandigheid dat de primitieve aanslag IB/PVV 2009 tot een te laag bedrag is vastgesteld. De Rechtbank heeft de boete verminderd tot een bedrag van € 4.378, omdat de verschuldigde IB/PVV met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast is vastgesteld en de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep met vijf maanden is overschreden.
4.8.
Opzet is het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn heffen of betalen van belasting. Onder opzet wordt mede verstaan voorwaardelijk opzet. Onder voorwaardelijk opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting geheven is of kan worden, dan wel niet of niet binnen de termijn betaald is.
4.9.
Gelet op het overwogene onder 4.3 is het Hof van oordeel dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat de aanslag IB/PVV tot een te laag bedrag is vastgesteld. Het Hof acht aannemelijk dat belanghebbende naar een te laag bedrag aangifte heeft gedaan om op die manier minder IB/PVV te hoeven betalen. De Inspecteur acht een boete van 25% passend en geboden, rekening houdend met het feit dat de verschuldigde belasting is vastgesteld met toepassing van omkering en verzwaring van de bewijslast. Uitgaande van een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.945 bedraagt de boete € 2.942:
Eerste schijf 2,35% van € 17.878
= € 420
Tweede schijf 10,85% van € 14.249
= € 1.546
Derde schijf 42% van € 7.818
= € 3.283
Premie volksverzekeringen: 31,15% van € 32.127 (maximum)
= € 10.007
Algemene heffingskorting
= -/- € 2.007
Arbeidskorting
= -/- € 1.480
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
= € 11.769
Boetebeschikking: 25% van € 11.769
= € 2.942
Een boete van € 2.942 acht het Hof passend en geboden. De Rechtbank heeft de opgelegde boete met € 231 gematigd wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase. Hiermee rekening houdend vermindert het Hof de boetebeschikking tot een bedrag van € 2.711.
Slotsom
4.10.
De slotsom is dat het hoger beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente gegrond is. Het hoger beroep tegen de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente is ongegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.11.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.12.
Omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.13.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Besluit), op 2 (punten) x € 501 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.002.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten;
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de navorderingsaanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zvw en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente ongegrond;
  • verklaart het tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond wat betreft de navorderingsaanslag IB/PVV en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente;
  • vernietigt de uitspraken van de Inspecteur die betrekking hebben op de navorderingsaanslag IB/PVV en de daarbij gegeven boetebeschikking en beschikking heffingsrente;
  • vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.945;
  • vermindert de daarbij gegeven beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
  • vermindert de daarbij gegeven boetebeschikking tot een bedrag van € 2.711;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.002.
Aldus gedaan op 29 juni 2018 door P.C. van der Vegt, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.