ECLI:NL:GHSHE:2017:983

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
16/03918
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake aanslagen toeristenbelasting en gemeentelijke heffingen

In deze zaak heeft de Voorzieningenrechter van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 maart 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster, die in geschil is met de Heffingsambtenaar van de gemeente over aanslagen in de toeristenbelasting en gemeentelijke heffingen voor de jaren 2013 tot en met 2016. De verzoekster had eerder een aanslag in de toeristenbelasting voor het jaar 2013 gekregen, welke door de rechtbank was vernietigd. De Heffingsambtenaar ging hiertegen in hoger beroep, wat leidde tot een verzoek van de verzoekster om een voorlopige voorziening. De Voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek voor de aanslagen van 2014 tot en met 2016 niet-ontvankelijk was, omdat er geen connexiteit was met een hoofdzaak. Voor de aanslag toeristenbelasting 2013 was er echter wel connexiteit, maar de Voorzieningenrechter oordeelde dat de aanslag niet onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig was opgelegd. De verzoekster had ook verzocht om uitstel van betaling, maar dit verzoek was eerder afgewezen. De Voorzieningenrechter concludeerde dat er geen redenen waren om de Heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing werd ter openbare zitting uitgesproken, waarbij de verzoeken van de verzoekster werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer, optredend als Voorzieningenrechter
Kenmerk: 16/03918
Uitspraak van de Voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op na te melden verzoek als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb van
[belanghebbende] ,
wonende te [plaats] ,
hierna: verzoekster,
tegen
de Heffingsambtenaar van de gemeente [plaats]
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de voor de jaren 2013 tot en met 2016 aan verzoekster opgelegde aanslagen in de toeristenbelasting en de voor de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen gemeentelijke heffingen.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan verzoekster is voor het jaar 2013 een aanslag in de toeristenbelasting opgelegd. Bij uitspraak van 16 februari 2016 heeft de rechtbank het beroep van verzoekster gegrond verklaard en de aanslag toeristenbelasting 2013 vernietigd. De Heffingsambtenaar is tegen deze uitspraak in hoger beroep gekomen. Dit hoger beroep is bij het Hof bekend onder nummer 16/00153.
1.2.
Aan verzoekster zijn ook voor de jaren 2014, 2015 en 2016 aanslagen in de toeristenbelasting opgelegd, alsmede gecombineerde aanslagen gemeentelijke heffingen voor de jaren 2015 en 2016. Tegen elk van voornoemde aanslagen is beroep ingesteld.
1.3.
Verzoekster heeft verzocht om uitstel van betaling van de voor de jaren 2013, 2014 en 2015 opgelegde aanslagen toeristenbelasting. De invorderingsambtenaar heeft deze verzoeken bij brief met dagtekening 9 juni 2016 afgewezen. Tegen deze afwijzing heeft verzoekster bij brief van 17 juni 2016 administratief beroep ingesteld bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] .
1.4.
Met dagtekening 16 december 2016 is aan verzoekster een dwangbevel betekend ter zake van de aanslagen toeristenbelasting 2013, 2014, 2015 en 2016 en ter zake van de voor de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen gemeentelijke heffingen.
1.5.
Bij brieven van 13 december 2016 en 19 december 2016 heeft verzoekster de Voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het schorsen van de voor het jaren 2013 tot en met 2016 opgelegde aanslagen toeristenbelasting en het schorsen van de voor de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen gemeentelijke heffingen.
1.6.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht hebben partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
De zitting heeft plaatsgehad op 23 februari 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, de heer [A] , gemachtigde van verzoekster, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heren [B] , [C] en [D] .
1.8.
De Heffingsambtenaar heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de Voorzieningenrechter en aan de wederpartij.
1.9.
De Voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden komen vast te staan.
2.1.
Verzoekster is eigenares van het object aan de [adres] 1 te [plaats] . Op het object wordt gelegenheid gegeven tot verblijf voor toeristen. Er bevinden zich zomerwoningen op het object en er wordt een minicamping geëxploiteerd. Verzoekster stelt dat ze de minicamping en de zomerwoningen heeft verhuurd aan een vennootschap waarvan zij bestuurster is.
2.2.
De Rechtbank heeft beslist dat verzoekster ten onrechte is aangemerkt als belastingplichtige voor de toeristenbelasting en heeft de aan verzoekster voor het jaar 2013 opgelegde aanslag toeristenbelasting vernietigd.

3.Gronden

Ten aanzien van het geschil
3.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81, lid 1, van de Awb in verbinding met het bepaalde in artikel 8:108 van de Awb, kan de Voorzieningenrechter van het Hof dat bevoegd is in de hoofdzaak (vereiste van connexiteit) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2.
Inzake de voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegde aanslagen in de toeristenbelasting en inzake de voor de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen gemeentelijke heffingen was ten tijde van het verzoek geen hoger beroep aanhangig. De Voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening, voor zover dat ziet op voornoemde aanslagen, vanwege het ontbreken van connexiteit met een hoofdzaak, niet-ontvankelijk verklaren.
3.3.
Ten tijde van het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening was een hoger beroep van de Heffingsambtenaar en een incidenteel hoger beroep van verzoekster aanhangig tegen de uitspraak van de Rechtbank op het beroep inzake de aanslag toeristenbelasting 2013, zodat ter zake van deze aanslag aan de eis van connexiteit is voldaan.
3.4.
Verzoekster heeft naar het oordeel van de Voorzieningenrechter voorts aannemelijk gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang, omdat het leggen van conservatoir beslag voor verzoekster gevolgen heeft voor haar bedrijfsvoering en haar contacten met geldverstrekkers.
3.5.
Tegen een besluit tot afwijzing van een verzoek om uitstel van betaling staat geen beroep en hoger beroep open, zodat de Voorzieningenrechter niet bevoegd is ter zake van een dergelijk besluit een voorlopige voorziening te treffen.
Wel kan de Voorzieningenrechter aanslagen schorsen indien zij evident onrechtmatig zijn opgelegd, wat ook gevolgen heeft voor de invordering van die aanslagen. De Voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
3.6.
Op grond van artikel 3, lid 1, van de Verordening Toeristenbelasting 2013 (hierna: de Verordening) is belastingplichtig degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 van de Verordening in hem ter beschikking staande ruimten dan wel op hem ter beschikking staande terreinen. Verzoekster is eigenares van een terrein waarop zomerwoningen en een mini-camping worden geëxploiteerd. Zij stelt dat zij deze zomerwoningen en de mini-camping heeft verhuurd aan een vennootschap, waarvan zij bestuurster is en dat de huurder daarom belastingplichtig is. De Heffingsambtenaar stelt primair dat verzoekster gelet op haar werkzaamheden zelf de zomerwoningen en mini-camping exploiteert en subsidiair dat sprake is van een constructie die er op gericht is om de heffing van toeristenbelasting onmogelijk te maken.
De Voorzieningenrechter is van oordeel dat dat de situatie van verzoekster ten minste enige overeenkomst vertoont met de zaak waarin de Hoge Raad op 17 juni 2016, nr. ECLI:NL:HR:2016:1201, een arrest heeft gewezen. Gelet op dit arrest en hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd kan niet zonder meer worden geoordeeld dat verzoekster niet de belastingplichtige is. Hetgeen verzoekster in dit verband met betrekking tot de verschillen tussen haar situatie en de situatie in voornoemd arrest heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. De Voorzieningenrechter is van oordeel dat de aanslag daarmee niet onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig is opgelegd en ziet geen reden voor schorsing daarvan.
Ten aanzien van het griffierecht
3.7.
De Voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
3.8.
De Voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

4.Beslissing

De Voorzieningenrechter:
 verklaart het verzoek niet-ontvankelijk voor zover het ziet op de voor de jaren 2014 tot en met 2016 opgelegde aanslagen in de toeristenbelasting en de voor de jaren 2015 en 2016 opgelegde aanslagen gemeentelijke heffingen,
 wijst het verzoek tot schorsing van de aanslag toeristenbelasting 2013 af.
Aldus gedaan op 10 maart 2017 door P.A.G.M. Cools, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak staan geen rechtsmiddelen open.