3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[geïntimeerde] is geboren op [geboortedatum] 1948. Zij is, na een uitzendperiode vanaf 1 februari 1990, per 1 januari 1992 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [appellante] als secretaresse.
In of omstreeks 1993 heeft [appellante] in een memo (prod. 1 bij conclusie van antwoord) aan haar personeel een pensioenvoorziening aangeboden. Daarin staat onder meer vermeld:
“Er zijn een aantal offertes uitgebracht waarbij uiteindelijk de keuze is gevallen op de offerte uitgebracht door [verzekeraar 1] Dit betreft een zogeheten collectief pensioen waarbij uitgangspunt is dat 70% van het huidige bruto loon de grondslag vormt en dat, voor wat betreft de pensioenuitkering, uitgegaan is van het voortzetten van de werkzaamheden tot het bereiken van de 65-jarige leeftijd.”
Naar aanleiding van dit aanbod heeft [verzekeraar 1] [geïntimeerde] op 24 juni 1993 een offerte gestuurd (prod. 2 bij dagvaarding in eerste aanleg).
Op 4 april 1995 heeft [verzekeraar 1] een offerte uitgebracht voor meeverzekering van wezenpensioen.
In een brief van de kantoordirecteur van [appellante] , gedateerd 7 december 2000 (prod. 5, eerste deel, bij dagvaarding in eerste aanleg) en onder meer verstuurd aan [geïntimeerde] , staat vermeld:
“Overigens is bij het naar boven halen van de gegevens gebleken dat er hier en daar sprake zou kunnen zijn van een misverstand over het karakter van de regeling. Voor de duidelijkheid: kantoor heeft destijds een pensioenregeling op basis van gemiddeld loon afgesloten (en dus niet op basis van eindloon), binnenkort komen we hier nog op terug aangezien voor iedereen pensioenbrieven zullen worden opgesteld.”
In een brief, gedateerd 19 april 2001 (prod. 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) schrijft de verzekeringstussenpersoon ( [verzekeringstussenpersoon] ) aan [geïntimeerde] onder meer:
“Conform uw verzoek hebben wij de actuele stand van uw opgebouwde pensioenaanspraken opgevraagd bij [verzekeraar 2] . Bij [verzekeraar 2] heeft u de volgende polissen lopen onder de nummers [polisnummer 1] en [polisnummer 2] .
Polisnummer [polisnummer 2] is een oud product van [verzekeraar 2] wat niet meer door [verzekeraar 2] wordt afgesloten. Salarisverhogingen etc. worden daardoor op polisnummer [polisnummer 1] verwerkt. De pensioenaanspraken zijn gebaseerd op een eindloonregeling hetgeen inhoudt dat de polissen ieder jaar worden aangepast aan uw salaris.
De laatste aanpassing is per 1 januari 1999 geweest. (…)
Met de jaarpremie wordt tot aan de einddatum een kapitaal gespaard waarvan u op de pensioendatum een ouderdomspensioen kunt aankopen. (…)”
In een brief, gedateerd 15 november 2001 (prod. 18 bij dagvaarding in eerste aanleg), schrijft [verzekeringstussenpersoon] aan [geïntimeerde] :
“Uw pensioenverzekering bij [verzekeraar 2] (voorheen [verzekeraar 1] ) is aangepast aan het pensioengevende salaris over 2000.
De oorspronkelijke toezegging was gebaseerd op een zogenaamde middelloonregeling. Dat wil zeggen dat uw bereikbare pensioen gebaseerd is op uw gemiddelde salaris bij uw werkgever.
Ten onrechte heeft [verzekeraar 2] de pensioenverzekering echter uitgevoerd als een eindloonregeling (i.c. opbouw over het laatste salaris).
Daarom heeft de verzekeraar een herberekening gemaakt van uw pensioenaanspraken conform de beoogde middelloonregeling.
(…)”.
Per 1 juni 2004 is de polis bij [verzekeraar 2] op instigatie van [appellante] premievrij gemaakt zonder instemming van [geïntimeerde] . [appellante] heeft toen besloten het pensioen van [geïntimeerde] vanaf 1 juni 2004 onder te brengen bij [verzekeraar 3] , op basis van een middelloonregeling. Er heeft geen waardeoverdracht plaatsgevonden.
In een brief, gedateerd (handgeschreven) 5 april 2005 (prod. 5, tweede deel, bij dagvaarding in eerste aanleg) en waarvan niet vast staat of deze omstreeks 5 april 2005 door [geïntimeerde] is ontvangen of eerst met de toezending van een brief op 31 oktober 2011, schrijft [appellante] aan [geïntimeerde] :
“Voor u is in het kader van de dienstbetrekking met [appellante] een pensioenregeling van toepassing die is ondergebracht bij [verzekeraar 2] Verzekeringen in de vorm van een zogenaamde salaris-/diensttijdregeling volgens het zogeheten middelloonsysteem.
De salaris-/diensttijdregeling houdt in dat de hoogte van het oudedagspensioen is gebaseerd op het gemiddelde salaris en de doorgebrachte diensttijd. Het kapitaal dekkingstelsel houdt in dat de pensioenuitkomsten niet zijn gegarandeerd en dat er een kapitaal is verzekerd dat bij de veronderstelde uitgangspunten voldoende wordt geacht om op de pensioendatum de pensioenen te kunnen aankopen.
Per 1 juni 2004 dienen alle pensioenverzekeringen te voldoen aan de nieuwe eisen van de Wet op de Loonbelasting, beter bekend onder de naam “Witteveen”. [verzekeraar 2] heeft aangegeven dat zij op basis van deze nieuwe regelgeving en het productenaanbod niet in staat is om het middelloonsysteem voort te zetten.
Gezien bovenstaande is gezocht naar een verzekeraar die wel in staat is om een middelloonsysteem aan te bieden. Deze is gevonden in [verzekeraar 3] , met het product het “Flexibel Index Pensioen”. Het Flexibel Index Pensioen is een pensioenregeling die is gebaseerd op het middelloonsysteem. Echter, in dit product worden de pensioenen gegarandeerd. Er is dan ook geen sprake van een kapitaaldekking, maar van een rentedekking. U bent dus niet afhankelijk van bijvoorbeeld de rentestand op uw pensioendatum, die mede de hoogte van de pensioenaanspraak bepaalt.
De uitgangspunten van de pensioentoezegging blijven gelijk. Zo zal het ouderdomspensioen gebaseerd blijven op een opbouwpercentage van 1,75% per dienstjaar en bedraagt het nabestaandenpensioen 70% van het ouderdomspensioen. De opgebouwde aanspraken worden geïndexeerd uit hoofde van winstdeling die ter beschikking komt.
De nieuwe regeling wordt door middel van een presentatie nader toegelicht. Natuurlijk wordt u in de gelegenheid gesteld om deze presentatie bij te wonen.
i. In een intern memo (prod. 3 bij memorie van grieven) schrijft [appellante] op 22 maart 2006 aan [geïntimeerde] :
“In bijlage zend ik je het pensioenreglement incl. addendum voor bovengenoemd contract. Dit contract betreft de middelloonregeling voor de medewerk(st)ers die voorheen verzekerd waren bij [verzekeraar 2] .
Bij het pensioenreglement is een ontvangstverklaring ingesloten.
Vriendelijk doch dringend verzoek om de ontvangstverklaring ondertekend aan mij te retourneren.”
Blijkens dagtekening van de verklaring heeft [geïntimeerde] op 22 maart 2006 navolgende verklaring (prod. 3 bij memorie van grieven) aan [appellante] doen toekomen:
“De ondergetekende
verklaart van [appellante] te [plaats] , te hebben ontvangen een exemplaar van het op 1 juni 2004 in werking getreden pensioenreglement volgens het Flexibel IndexPensioen van [verzekeraar 3] .
De ondergetekende verklaart van de inhoud daarvan te hebben kennisgenomen, daarmee akkoord te gaan en de daarin opgenomen bepalingen te zullen naleven.”
De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 juli 2011 door de kantonrechter ontbonden. Partijen hebben de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst kon worden ontbonden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst (prod. 2 bij conclusie van antwoord).
In het kader van de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst schrijft de gemachtigde van [geïntimeerde] op 8 februari 2011 aan [appellante] (productie 3 bij conclusie van antwoord) over de voorwaarden voor een regeling:
“(…)
Het door u gedane voorstel van een aanvulling tot 85% van haar inkomen en een jaarlijkse bijdrage in haar pensioenopbouw van € 5.100,-- is daarbij echter zeer minimalistisch van aard en staat in geen verhouding tot de inspanningen welke cliënt zich gedurende een dienstverband van meer dan 20 jaar voor uw organisatie heeft getroost.
Cliënte zal om die reden een tegenvoorstel doen, wat naar haar mening recht doet aan haar positie. (…) Het navolgende geschiedt echter volledig onder voorbehoud van alle rechten zonder dat hierop in rechte een beroep mag worden gedaan. Het volgende voorstel is één en ondeelbaar:
1. (…).
2. (…).
3. (…).
4. (…).
5. (…).
6. (…).
7.(…).
8. (…).
9. Met uitzondering van de verplichtingen voor uw organisatie, voortvloeiende uit de
pensioenregeling voor cliënte, verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting
met inachtneming van het bovenstaande.
Voor wat betreft de pensioenregeling wordt momenteel door een onafhankelijke pensioenconsulent onderzoek gedaan naar de vaststelling van de pensioenverplichtingen en of het daarbij geboden bedrag daarvoor toereikend is. Om die reden wordt het onderwerp pensioen uitgezonderd van de finale kwijting onder punt 9. en zal ik naar verwachting eind deze week/begin volgende week op dit onderwerp bij u terugkomen.”
Op 14 februari 2011 antwoordt [appellante] schriftelijk op de brief van 8 februari 2011. Het antwoord bevat niets dat betrekking heeft op het pensioen van [geïntimeerde] . De brief is als productie 4 bij memorie van grieven in het geding gebracht.
Op 21 februari 2011 schrijft de gemachtigde van [geïntimeerde] aan [appellante] (prod. 19 bij brief ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg). In de brief wordt niet inhoudelijk ingegaan op enige pensioenkwestie. Aan het eind van de brief staat opgenomen:
“Voor het overige blijft het voorstel in mijn brief van 8 februari j.l. onverkort gehandhaafd."
Bij brief van 22 februari 2011 biedt [appellante] een concept-vaststellingsovereenkomst aan aan de gemachtigde van [geïntimeerde] . In het begeleidend schrijven (prod. 20 bij brief ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg) staat onder meer vermeld:
“Wij gaan (…) akkoord met de door u voorgestelde regeling. Ik heb een concept van een vaststellingsovereenkomst bijgevoegd met het verzoek aan u om mij te voorzien van uw aan- en/of opmerkingen.”
De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft met een e-mail op 22 februari 2011 puntsgewijs gereageerd op het concept van de vaststellingsovereenkomst. In die e-mail worden geen opmerkingen gemaakt over het in artikel 14 (hierna weer te geven) opgenomen kwijtingsbeding. Vervolgens is de tekst van de overeenkomst aangepast.
Op 24 februari 2011 is de vaststellingsovereenkomst (prod. 2 bij conclusie van antwoord) tot stand gekomen. Deze bevat, voor zover relevant, de navolgende tekst:
“Overwegende dat:
(…)
Partijen in goed onderling overleg overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder zij de arbeidsovereenkomst wensen te beëindigen;
Partijen de door hen gesloten overeenkomst in de zin van artikel 7:900 BW en dus ter voorkoming van onzekerheden of geschillen, als volgt schriftelijk wensen vast te leggen.
Zijn het volgende overeengekomen:
4.Pensioen
Werkneemster kan aan de door Werkgever ten behoeve van Werkneemster afgesloten pensioenvoorziening blijven deelnemen tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd. Werkgever zal tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd van Werkneemster maandelijks de pensioenbijdrage, welke in hoogte gelijk is aan de voor Werkgever per januari 2011 geldende pensioenbijdrage aan het pensioenfonds voldoen.
De eigen bijdrage van Werkneemster ten behoeve van deze pensioenvoorziening wordt door Werkgever ingehouden op de hiervoor omschreven suppletie en aan het pensioenfonds afgedragen. In het geval er een bruto uitkering dient plaats te vinden als bedoeld in artikel 3, dan zal het bedrag dat gemoeid is met de toekomstige premieafdrachten op deze uitkering in mindering worden gebracht.
13.Overig
(…)
Door ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst verklaart de Werkneemster met betrekking tot de totstandkoming en de arbeids-, sociaalverzekerings- en fiscaalrechtelijke gevolgen van onderhavige vaststellingsovereenkomst, deskundige bijstand, alsook voldoende tijd ter overweging van een en ander te hebben genoten. Na ondertekening van deze vaststellingsovereenkomst door de Werkneemster kan hij[het hof leest: zij]
dan ook geen beroep meer doen op enig wilsgebrek.
14.Finale kwijting
Met deze vaststellingsovereenkomst hebben partijen een uitputtende allesomvattende regeling getroffen. Na voldoening van vorenstaande verplichtingen zullen partijen jegens elkaar dan ook geen verdergaande verplichtingen meer hebben uit hoofde van de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst, de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst, bonus en/of winstregeling, pensioenvoorziening of uit welke andere hoofde dan ook en verlenen partijen elkaar finale kwijting.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] een verklaring voor recht dat [appellante] aan haar een pensioen op basis van een eindloonregeling heeft toegezegd met – zakelijk weergegeven – primair, subsidiair, meer subsidiair en uiterst subsidiair een vordering tot betaling van bedragen die benodigd zijn om pensioenaanspraken te kunnen aankopen op basis van de door haar gestelde grondslag, althans op basis van een middelloonregeling.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellante] haar een pensioenvoorziening heeft toegezegd op basis van een eindloonregeling en dat het tijdens het dienstverband opgebouwde kapitaal niet voldoende is gebleken om een pensioen op die grondslag in te kopen en (meer en uiterst subsidiair) evenmin voldoende is gebleken om een pensioen op grond van een middelloonregeling in te kopen.
3.2.2.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Voor zover van belang voor het hoger beroep, betreft dat (in eerste aanleg) – zakelijk weergegeven - een beroep op het finale kwijtingsbeding in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst en een betwisting van de door [geïntimeerde] gestelde inhoud van de door haar gedane pensioentoezegging.
3.2.3.In het tussenvonnis van 31 maart 2016 heeft de kantonrechter het beroep op het kwijtingsbeding van artikel 14 van de vaststellingsovereenkomst verworpen. Voorts heeft de kantonrechter – samengevat – in r.o. 4.5 van het tussenvonnis overwogen dat de vraag of een middelloon- of een eindloonregeling was toegezegd nader onderzoek behoeft en dat zij een deskundige zal benoemen. Daarbij zijn de volgende (voorlopige) vragen voorgesteld:
- Kunt u uit het pensioenvoorstel van 1993 [ het hof begrijpt dat hiermee wordt bedoeld de offerte van [verzekeraar 1] , zie ook daarvoor r.o. 3.1, onder b.] en het ongedateerde interne memo (zie hiervoor, r.o. 3.1, onder b.) afleiden of deze stukken zien op een middelloonregeling of een eindloonregeling?
- Geven de overige (latere) stukken (…) naar uw oordeel als pensioendeskundige enige objectieve aanwijzing voor een antwoord op de vraag of [appellante] in 1993 een eindloonregeling of een middellloonregeling aan [geïntimeerde] heeft voorgesteld/ aangeboden.
- Acht u de stelling juist dat [verzekeraar 1] destijds geen middelloonregeling kende en dat een eindloonregeling in die tijd gebruikelijk was en acht u deze stellingen relevant?
- Hebt u nog overige opmerkingen die relevant kunnen zijn voor deze zaak?