ECLI:NL:GHSHE:2017:2587

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
16/03338
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en bevoegdheidsgebrek heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, wonende in België, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking die de waarde van zijn woning op € 137.000 had vastgesteld. De heffingsambtenaar handhaafde deze waarde na bezwaar, maar de Rechtbank Limburg verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond. Hierop heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Tijdens de zitting op 10 mei 2017 heeft het Hof vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet bevoegd was om de WOZ-beschikking en de aanslagen op te leggen, omdat de aanwijzing van de heffingsambtenaar niet correct was verlopen. Het Hof heeft echter geoordeeld dat het bevoegdheidsgebrek niet tot vernietiging van de WOZ-beschikking leidt, omdat belanghebbende niet door dit gebrek is benadeeld. Het Hof heeft de waarde van de woning uiteindelijk vastgesteld op € 125.000, omdat geen van de partijen de door hen verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03338
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg (hierna: de Rechtbank) van 3 mei 2016, nummer AWB/ROE 15/3129, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde beschikking en aanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak [adres 1] 23 te [A] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2014 (hierna: de waardepeildatum) is vastgesteld op € 137.000 voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 (hierna: de WOZ-beschikking). Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting voor het jaar 2015 en een aanslag watersysteemheffing gebouwd voor het jaar 2015 (hierna: de aanslagen) opgelegd.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de WOZ-beschikking en de aanslagen gehandhaafd. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 10 mei 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord belanghebbende. De Heffingsambtenaar is met kennisgeving van verhindering niet verschenen.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. De onroerende zaak is een hoekwoning uit 1959 met een inhoud van 352 m³, een aanbouw woonruimte met een inhoud van 67 m3, een kelder, garage en een berging/schuur en een perceeloppervlakte van 258 m².
2.2.
Ter onderbouwing van de door hem aan de onroerende zaak toegekende waarde van € 137.000 verwijst de Heffingsambtenaar naar het op 11 december 2015 door de heer [B] opgemaakte taxatierapport (hierna: het rapport). De in het rapport bepaalde waarde van € 137.000 wordt onderbouwd aan de hand van de verkoopcijfers van [adres 2] 10, [adres 3] 30 en [adres 4] 55, alle gelegen te [C] , [adres 5] 47 te [A] en [adres 6] 26 te [D] , zoals vermeld in de bij het rapport behorende matrix. Het rapport bevat gegevens en foto’s van de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten.
2.3.
Belanghebbende heeft de door hem verdedigde waarde van € 100.000 onderbouwd met onder meer een verwijzing naar de verkoopcijfers van [adres 1] 13 en [adres 1] 20 te [A] .

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de aanslag opgelegd en zijn de uitspraken op bezwaar gedaan door een daartoe bevoegde persoon?
II. Is de waarde van de onroerende zaak op de waardepeildatum op een te hoog bedrag vastgesteld?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend moet worden beantwoord en bepleit een WOZ-waarde van € 100.000. De Heffingsambtenaar heeft zich over de eerste vraag niet uitgelaten en is van mening dat de tweede vraag ontkennend moet worden beantwoord.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Belanghebbende heeft hieraan ter zitting nog toegevoegd dat de waardevermindering als gevolg van de boom bij het huis ook volgt uit het feit dat de wortels van de boom verhinderen dat een fatsoenlijk gebruik van de oprit mogelijk is.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de WOZ-beschikking naar een waarde van € 100.000 en dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Aanslag opgelegd door bevoegd persoon?
4.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat de heer [E] niet bevoegd was om de WOZ-beschikking en de aanslagen op te leggen en uitspraak op bezwaar te doen. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van deze stelling mede naar het besluit van het college van Burgemeester en Wethouders (hierna: het college van B&W) van de gemeente Sittard - Geleen van 29 september 2015. De Heffingsambtenaar heeft hier niets tegen ingebracht, zodat het Hof van het volgende uit zal gaan.
4.2.
Uit artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet volgt dat de Heffingsambtenaar bevoegd is tot het geven van WOZ-beschikkingen en aanslagen in de gemeentelijke belastingen.
4.3.
Het college van B&W is bij besluit van 29 september 2015 toegetreden tot de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (hierna: BsGW). In dit besluit wordt overwogen dat naar aanleiding van het oordeel van Rechtbank Limburg van 2 april 2015, nr. AWB 14-2071u, ECLI:NL:RBLIM:2015:2779), misverstand zou kunnen bestaan over de intentie tot deelname aan de BsGW. Met name wijst Rechtbank Limburg in voornoemd vonnis op bijlage 1 van de Gemeenschappelijke Regeling BsGW (hierna: GR BsGW), dat bepaalt dat:
"Bijlage 1: Overdracht wettelijke bevoegdheden; aanwijzing en mandaat
Het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeente respectievelijk het dagelijks bestuur van het deelnemende waterschap dragen de uitvoering van de volgende wettelijke bepalingen betreffende de in artikel 4 van de regeling genoemde belangen over aan de respectievelijke bestuursorganen van de regeling, ieder voor zover het hen aangaat.
Aanwijzingen op het terrein van de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen
• Het aanwijzen als gemeenteambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, tweede lid, sub b Gemeentewet;
• Het aanwijzen als gemeenteambtenaar belast met de invordering van gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 231, tweede lid, sub c, Gemeentewet;(…)".
4.4.
Uit bijlage 1 van de GR BsGW volgt dat de bevoegdheid tot het aanwijzen van een heffingsambtenaar of invorderingsambtenaar van een gemeente berust bij het college van B&W van de desbetreffende gemeente. Uit het besluit van het college van B&W van 29 september 2015 leidt het Hof af dat tussen 12 december 2013 en 29 september 2015 wel een raadsbesluit tot toetreding tot de BsGW was genomen, maar geen collegebesluiten. Nu het college van B&W eerst een besluit heeft genomen tot toetreding tot de BsGW op 29 september 2015, is de bevoegdheid tot aanwijzing van een heffingsambtenaar of invorderingsambtenaar van de gemeente Sittard - Geleen niet voor die datum overgegaan op het Dagelijks Bestuur (hierna: DB) van de BsGW.
4.5.
Bij het besluit van het DB van de BsGW van 27 februari 2014 is de heer [E] aangewezen als ambtenaar belast met de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen van de gemeente Sittard - Geleen . Omdat de bevoegdheid tot aanwijzing van de heffingsambtenaar van de gemeente Sittard - Geleen op die datum nog niet berustte bij het DB van de BsGW (zie 4.4) is het besluit van het DB van de BsGW tot aanwijzing van de heer [E] tot heffingsambtenaar van de gemeente Sittard - Geleen onbevoegd genomen. Dit betekent dat de heer [E] niet bevoegd was tot het opleggen van de WOZ-beschikking en de aanslagen van 28 februari 2015 of het doen van de uitspraken op bezwaar van 23 september 2015.
4.6.
Het Hof heeft belanghebbende tijdens het onderzoek ter zitting voorgehouden dat een geconstateerd bevoegdheidsgebrek kan worden gepasseerd indien belanghebbende niet door dit gebrek benadeeld is. Het Hof acht het, mede gezien de omstandigheid dat het bevoegdheidsgebrek inmiddels met het besluit van het college van B&W van 29 september 2015 is hersteld, aannemelijk dat belanghebbende door het bevoegdheidsgebrek niet is benadeeld. Het Hof zal daarom het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. Het bevoegdheidsgebrek leidt dus niet tot vernietiging van de WOZ-beschikking, de aanslagen en de uitspraken op bezwaar. Toepassing van artikel 6:22 van de Awb staat er niet aan in de weg dat, ondanks het in stand laten van de bestreden beslissing, een vergoeding van griffierecht of een proceskostenvergoeding wordt toegekend (o.a. Hoge Raad 18 april 2003, nr. 37.790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495, BNB 2003/267). Gelet op de overwegingen van het Hof ten aanzien van de waarde van de onroerende zaak (zie 4.7 en verder) behoeft de vraag of toepassing van artikel 6:22 van de Awb vergoeding van griffierecht en/of proceskosten tot gevolg dient te hebben geen beantwoording.
Waarde van de onroerende zaak
4.7.
Op grond van artikel 17, tweede lid, Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij geldt als waarde in het economische verkeer de prijs die de meestbiedende koper zou hebben betaald bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze van verkoop na de beste voorbereiding.
4.8.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, kan de in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen worden bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn (zogeheten referentieobjecten). De bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden waaruit de juistheid van de in geschil zijnde waarde volgt, rust op de Heffingsambtenaar.
4.9.
De Heffingsambtenaar heeft de beschikte waarde onderbouwd met het rapport. Belanghebbende stelt de geldigheid van het rapport ter discussie en heeft hiertoe aangevoerd dat het rapport niet ondertekend is door een beëdigd taxateur. Belanghebbende heeft voorts zijn twijfels over de deskundigheid van de taxateur, de heer [B] . Belanghebbende vraagt daarom naar informatie over diverse taxateurs waaronder de heer [B] . Evenals de Rechtbank is het Hof van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de deskundigheid van de heer [B] of aan de verklaring van de heer [B] dat hij de opsteller van het rapport is. Voor wat betreft belanghebbendes verzoek om informatie over andere taxateurs verwijst het Hof naar hetgeen de Rechtbank hierover heeft overwogen in r.o. 7 van de uitspraak van de Rechtbank en maakt deze overweging tot de zijne.
4.10.
Ten aanzien van het rapport overweegt het Hof als volgt. Het object [adres 5] 47 bevindt zich in dezelfde kern als de onroerende zaak. Het Hof acht dit object in beginsel bruikbaar als referentieobject. Het Hof acht de andere objecten niet bruikbaar als referentieobject, nu de Heffingsambtenaar onvoldoende heeft aangetoond dat er in de kern waarin de onroerende zaak is gelegen onvoldoende referentieobjecten voorhanden zijn (vgl. Hof Leeuwarden 30 januari 2004, nr. BK 1543/02, ECLI:NL:GHLEE:2004:AO2992). Zo heeft belanghebbende gewezen op de verkoop van twee objecten in dezelfde straat, waarvan er één, [adres 1] 13, door het Hof geschikt wordt bevonden als referentieobject. Voorts heeft de Heffingsambtenaar de verschillen tussen de in de andere kernen gelegen objecten en de onroerende zaak onvoldoende tot uitdrukking gebracht in het rapport. Zo heeft de Heffingsambtenaar niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de omstandigheid dat de grondprijzen in de verschillende kernen van elkaar kunnen afwijken en voorts geen inzicht heeft verstrekt of en zo ja, op welke wijze rekening is gehouden met overlast die de boom bij de onroerende zaak veroorzaakt als gevolg van de wortelgroei. De Heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende gestelde – waardeverminderende – overlast van de boom namelijk niet betwist en heeft – zoals reeds opgemerkt - evenmin inzichtelijk gemaakt of en in hoeverre daarmee rekening is gehouden bij de waardering. Gelet op het voorgaande, is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikte waarde van € 137.000 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.11.
Belanghebbende heeft de door hem verdedigde waarde van € 100.000 onderbouwd met een verwijzing naar de verkopen van de in dezelfde straat als de onroerende zaak gelegen objecten [adres 1] 13 en [adres 1] 20. Het Hof acht de verkoop [adres 1] 20 niet geschikt, omdat deze verkoop geruime tijd na de waardepeildatum, te weten op 30 november 2015, heeft plaatsgevonden. Het Hof acht de verkoop van [adres 1] 13, verkocht op 24 december 2014 voor € 86.500, in beginsel wel geschikt voor de waardebepaling van de onroerende zaak. Zo er al sprake is van een verschil tussen de staat van onderhoud en kwaliteit tussen [adres 1] 13 en de onroerende zaak, betekent dit niet dat [adres 1] 13 niet geschikt is als referentieobject, omdat met een eventueel verschil bij de waardebepaling rekening kan worden gehouden. Wel heeft belanghebbende, na betwisting door de Heffingsambtenaar, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de staat van onderhoud van de onroerende zaak gelijk is aan die van [adres 1] 13. Ook gelet op de overige verschillen tussen [adres 1] 13 en de onroerende zaak, met name het verschil in oppervlakte als gevolg van het ontbreken van een uitbouw, een garage en een oprit bij [adres 1] 13 kan echter niet zonder meer van de verkoopprijs van dit object worden uitgegaan. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende, gelet op dit alles de door hem verdedigde waarde van € 100.000 evenmin aannemelijk gemaakt.
4.12.
Nu geen der partijen de door hen verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt, zal het Hof, teneinde het geschil te beslechten, rekening houdende met hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, de waarde van de woning in goede justitie vaststellen op € 125.000.
4.13.
Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft ingebracht doet niet af aan hetgeen het Hof hiervoor heeft overwogen.
Slotsom
4.14.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.15.
Nu de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 respectievelijk € 124, in totaal € 169 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.16.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een vergoeding in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.17.
Het Hof stelt de tegemoetkoming voor het bijwonen van de zitting bij de Rechtbank op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende groot € 23,40 en voor het bijwonen van de zittingen bij het Hof op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende groot € 46,40, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht en beide bedragen berekend op basis van het reizen per openbaar vervoer (2e klasse retour).
4.18.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank
  • verklaarthet tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond
  • vernietigtde uitspraken van de Heffingsambtenaar
  • wijzigtde WOZ-beschikking en vermindert de waarde naar een bedrag van € 125.000
  • vermindertde aanslag onroerendezaakbelastingen 2015 dienovereenkomstig
  • vermindertde aanslag watersysteemheffing gebouwd 2015 dienovereenkomstig
  • gelastdat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 169 vergoedt, en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal € 69,80.
Aldus gedaan op 9 juni 2017 door T.A. Gladpootjes, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van M.T.M. Hennevelt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.