4. De overwegingen omtrent het geschil:
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17 en 18, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de onderwerpelijke onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet bedoelde waarde voor woningen onder meer bepaald door middel van een methode van vergelijking met referentiewoningen.
4.3 Op de heffingsambtenaar rust - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat de waarde per 1 januari 1999 - met inachtneming van de Wet - niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economische verkeer per genoemde datum. Ter onderbouwing van de door hem vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar verwezen naar het taxatierapport van 27 januari 2003 dat is opgemaakt door WOZ-taxateur onroerende zaken D, werkzaam bij C BV te L, waarin een aantal referentiewoningen zijn genoemd als bedoeld onder punt 4.2.
4.4 Naar het oordeel van het hof is de heffingsambtenaar in de op hem rustende bewijslast geslaagd. Blijkens voormeld taxatierapport is de onroerende zaak getaxeerd aan de hand van de onder punt 4.2 bedoelde vergelijkingsmethode. De daarbij opgevoerde vergelijkingsobjecten vormen een redelijke afspiegeling van de markt ten tijde van de peildatum 1 januari 1999. De relevante verschillen tussen deze vergelijkingsobjecten en belanghebbendes onroerende zaak in onder meer de bruto-inhoud, de perceelsgrootte en bouwjaar zijn in deze taxatierapporten voldoende tot uitdrukking gebracht. Deze verschillen zijn niet van een zodanige omvang dat de opgevoerde vergelijkingsobjecten in dezen niet goed bruikbaar zijn. Bij het hanteren van vergelijkingsobjecten dient bedacht te worden dat niet vereist is dat de vergelijkingsobjecten (vrijwel) identiek zijn aan de onroerende zaak, maar dat gebruik van vergelijkingsobjecten bedoeld is om transactiewaarden te vergelijken en dat de verkopen van zodanige vergelijkingobjecten te allen tijde ter bepaling en bevestiging van de (vastgestelde) waarde kunnen dienen. Om die reden is het de heffingsambtenaar toegestaan ook woningen in M als referentieobject te gebruiken voor de WOZ-taxatie van de woning van belanghebbende als in het dorp Z onvoldoende referentieobjecten voorhanden zijn. Hierbij geldt uiteraard wel als voorwaarde dat de verschillen in de vastgestelde waarde voldoende tot uitdrukking moeten worden gebracht. De WOZ-taxateur heeft de verschillen tussen beide dorpen voor wat betreft het voorzieningenniveau en de geluidsoverlast van de vliegbasis tot uitdrukking gebracht in de gehanteerde kavelprijs. Voor de onroerende zaak van belanghebbende in Z is gerekend met een kavelprijs van ƒ 190,-- per m², terwijl voor de referentieobjecten in M is uitgegaan van een kavelprijs van ƒ 200,-- per m². Het hof acht dit een juiste benadering om genoemde verschillen tussen Z en M tot uitdrukking te brengen. Immers met het vaststellen van de kavelwaarde op het ter plaatse geldende niveau wordt eveneens de waarde van een referentieobject als geheel tot uitdrukking gebracht. Dat hiermee volgens belanghebbende het onderlinge verschil in prijsniveau van onroerende zaken tussen beide dorpen onvoldoende tot uitdrukking wordt gebracht, heeft het hof niet uit het taxatierapport kunnen afleiden.
4.5 Ten aanzien van de grief van belanghebbende dat gedurende de procedure diverse referentieobjecten zijn gehanteerd, overweegt het hof dat dit geen beletsel vormt en dat dit aan de waarde van de in de loop van de procedure in het geding gebrachte objecten op zich niet afdoet.
4.6 Voorts kan het hof belanghebbende niet volgen in zijn stelling dat bij de waardeverhouding met het referentieobject a-straat 13 geen rekening mag worden gehouden met de minder mooiere ligging van deze woning, omdat dit niet uit het eerste taxatieverslag zou zijn af te leiden. Naar het oordeel van het hof heeft de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk gemaakt dat het achterwege laten van dit feit niet betekent dat de mooiere ligging niet is meegewogen bij de eerste vaststelling van de WOZ-waarde. De bezwaarschriftprocedure is nu juist bij uitstek bedoeld om alle feiten en omstandigheden nogmaals opnieuw tegen het licht te houden. Bij deze herbeoordeling behoren zowel de plus- als de minpunten en daarvan is het hof niet gebleken dat de heffingsambtenaar bij de onderlinge vergelijking tussen beide objecten de onroerende zaak van belanghebbende heeft overgewaardeerd. Van schending van het gelijkheidheidsbeginsel, althans de uitleg die belang-hebbende hieraan in dit verband wenst te geven, is daarom hier geen sprake.
4.7 Ten slotte overweegt het hof nog van oordeel te zijn dat de heffingsambtenaar de hoorplicht niet heeft geschonden. Ter zitting heeft gemachtigde A uitdrukkelijk verklaard dat alle gegevens die ten tijde van de hoorzitting bij de heffingsambtenaar in het bezit waren, onverkort aan belanghebbende ter hand zijn gesteld. Hieraan staat niet in de weg dat de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de bestreden uitspraak of in het kader van de beroepsprocedure, ter nadere onderbouwing van de motivering zich documenteert, bijvoorbeeld in de vorm van een uitgewerkt taxatierapport.Gelet hierop ziet het hof dan ook geen aanleiding het griffierecht ten laste van de heffingsambtenaar te brengen dan wel de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.