In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 2 april 2015 uitspraak gedaan over de bevoegdheid van de directeur van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW) om een aanslag precariobelasting op te leggen aan eiseres, een theaterorganisatie in Roermond. De directeur was door het dagelijks bestuur van de BsGW aangewezen als heffingsambtenaar, maar de rechtbank oordeelde dat deze aanwijzing onbevoegd was. De bevoegdheid tot aanwijzing van een heffingsambtenaar berust namelijk bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, en er was geen besluit tot toetreding tot de Gemeenschappelijke Regeling BsGW genomen door het college. Hierdoor was de directeur niet bevoegd om de aanslag op te leggen.
De rechtbank overwoog dat het bevoegdheidsgebrek in deze zaak met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd, omdat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld. De rechtbank benadrukte echter dat de rechtsnorm die is geschonden van fundamenteel belang is en dat dit gebrek binnen afzienbare tijd moet worden hersteld. De rechtbank gaf aan dat in toekomstige beroepszaken, waarbij besluiten door de directeur van de BsGW zijn genomen zonder dat het bevoegdheidsgebrek is hersteld, dit gebrek eveneens zal worden gepasseerd indien deze besluiten voor 1 oktober 2015 zijn genomen.
Eiseres had betoogd dat zij op grond van een mondelinge overeenkomst met de gemeente geen precariobelasting verschuldigd was, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor een dergelijke overeenkomst. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van de precariobelasting en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Limburg, met de voorzitter A.W. Oosterman en de leden R.M.M. Kleijkers en N.J.J. Derks-Voncken.