ECLI:NL:GHSHE:2017:1337

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 maart 2017
Publicatiedatum
28 maart 2017
Zaaknummer
200.205.160_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot zekerheidstelling ex artikel 235 Rv in faillissementszaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident tot zekerheidstelling op basis van artikel 235 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak is ingeleid door Raymond Arnoldus, curator in het faillissement van de geïntimeerde, die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had de curator veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 38.700,- aan de geïntimeerde, met de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De curator vorderde in het incident dat aan deze uitvoerbaarverklaring de voorwaarde zou worden verbonden dat de geïntimeerde zekerheid zou stellen in de vorm van een bankgarantie ter hoogte van € 38.790,54.

De geïntimeerde heeft de incidentele vordering bestreden en aangevoerd dat de executie van het vonnis inmiddels is voltooid. Het hof overweegt dat artikel 235 Rv geen grondslag biedt voor het opleggen van de verplichting om zekerheid te stellen indien de executie reeds is voltooid. De curator had nog niet de gelegenheid gehad om te reageren op de stelling van de geïntimeerde dat de executie was voltooid, en het hof besloot de curator de gelegenheid te bieden om hierop te reageren.

Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol van 11 april 2017 voor een antwoordakte van de curator en heeft iedere verdere beslissing aangehouden. In de hoofdzaak kreeg de geïntimeerde de gelegenheid om tot 18 april 2017 een memorie van antwoord in te dienen. Het hof hield ook in de hoofdzaak iedere beslissing aan. Het arrest is gewezen op 28 maart 2017 door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.205.160/01
arrest van 28 maart 2017
gewezen in het incident ex artikel 235 Rv in de zaak van
Raymond Arnoldus,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van geïntimeerde,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. W. Hekkelman te Veghel,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. G. te Biesebeek te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 8 december 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 september 2016, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch gewezen tussen appellant – de curator – als gedaagde en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiser.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/293897 / HA ZA 15-370)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 29 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende memorie in het incident met producties;
  • de antwoordmemorie in het incident;
  • de memorie van grieven.
Het hof heeft na de antwoordmemorie in het incident een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident

3.1.
In het vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank onder meer de curator veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 38.700,- en het vonnis voor wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.2.
De curator vordert in dit incident aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat door [geïntimeerde] zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie ten bedrag van € 38.790,54.
3.3.
[geïntimeerde] heeft de incidentele vordering bestreden. Hij heeft primair aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat de executie inmiddels is voltooid.
3.4.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van artikel 235 Rv kan aan de uitvoerbaarverklaring van een vonnis de voorwaarde worden verbonden dat zekerheid wordt gesteld. In dat geval kan het betreffende vonnis pas ten uitvoer worden gelegd nadat zekerheid is gesteld. Artikel 235 Rv biedt geen grondslag voor het opleggen van de verplichting om zekerheid te stellen indien de executie reeds is voltooid.
De curator vermeldt in zijn memorie in het incident dat [geïntimeerde] is aangevangen met de executie van het vonnis waarvan beroep door beslag te leggen op de boedelrekening. [geïntimeerde] stelt in zijn antwoordmemorie in het incident dat de Rabobank op 13 december 2016 op grond van het gelegde derdenbeslag het bedrag van zijn vordering aan hem heeft voldaan. Indien deze stelling juist is, dient de incidentele vordering van de curator te worden afgewezen. De curator heeft echter nog niet de gelegenheid gehad te reageren op de stelling van [geïntimeerde] dat de executie inmiddels is voltooid. Het hof zal de curator daar alsnog de gelegenheid toe bieden, bij wege van antwoordakte.
3.5.
Gelet op het voorgaande zal het hof de zaak verwijzen naar de rol van 11 april 2017 voor antwoordakte aan de zijde van de curator. Iedere verder beslissing wordt aangehouden.
In de hoofdzaak
3.6.
In de hoofdzaak heeft [geïntimeerde] nog de gelegenheid tot 18 april 2017 om een memorie van antwoord te nemen. Het hof zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen. Iedere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verwijst de zaak naar de rol van 11 april 2017 voor antwoordakte aan de zijde van de curator met het hiervoor in r.o. 3.4. vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 18 april 2017 voor memorie van antwoord (ambtshalve peremptoir) aan de zijde van [geïntimeerde] ;
houdt iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 maart 2017.
griffier rolraadr