In deze zaak gaat het om de reclamebelasting die de gemeente Almelo heeft opgelegd aan belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012. De heffingsambtenaar heeft aanslagen opgelegd van € 250 voor 2011 en € 650,04 voor 2012. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel, die de beroepen ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de zitting op 21 januari 2014 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwist dat de heffing van reclamebelasting gerechtvaardigd is, omdat het ondernemersfonds geen activiteiten heeft verricht die de beperking van de heffing tot de binnenstad van Almelo rechtvaardigen. De heffingsambtenaar stelt dat de opbrengsten van de reclamebelasting worden besteed aan activiteiten in de gebieden waar de belasting wordt geheven.
Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de geografische beperking van de heffing van reclamebelasting. Het Hof concludeert dat de aanslagen niet in stand kunnen blijven, omdat de rechtvaardiging voor de beperking niet aannemelijk is gemaakt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de aanslagen reclamebelasting voor 2011 en 2012 worden vernietigd. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.191.