ECLI:NL:GHARL:2014:2898

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
13/00583 en 13/00584
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Reclamebelasting gemeente Almelo: Beperking tot deel van gemeente en objectieve rechtvaardiging

In deze zaak gaat het om de reclamebelasting die de gemeente Almelo heeft opgelegd aan belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012. De heffingsambtenaar heeft aanslagen opgelegd van € 250 voor 2011 en € 650,04 voor 2012. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de heffingsambtenaar heeft deze gehandhaafd. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank Overijssel, die de beroepen ongegrond verklaarde. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Tijdens de zitting op 21 januari 2014 is de gemachtigde van belanghebbende verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het Hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende betwist dat de heffing van reclamebelasting gerechtvaardigd is, omdat het ondernemersfonds geen activiteiten heeft verricht die de beperking van de heffing tot de binnenstad van Almelo rechtvaardigen. De heffingsambtenaar stelt dat de opbrengsten van de reclamebelasting worden besteed aan activiteiten in de gebieden waar de belasting wordt geheven.

Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de geografische beperking van de heffing van reclamebelasting. Het Hof concludeert dat de aanslagen niet in stand kunnen blijven, omdat de rechtvaardiging voor de beperking niet aannemelijk is gemaakt. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de aanslagen reclamebelasting voor 2011 en 2012 worden vernietigd. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.191.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Afdeling belastingrecht
Locatie Arnhem
nummers 13/00583 en 13/00584
uitspraakdatum:
8 april 2014
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 april 2013, nummers 12/2630 en 12/2631, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Almelo(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen in de reclamebelasting van de gemeente Almelo opgelegd van € 250 (2011) en € 650,04 (2012).
1.2
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de aanslagen gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Almelo. De rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) heeft, als uiteindelijk opvolger van de rechtbank Almelo, de beroepen bij uitspraak van 16 april 2013 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2014 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] als gemachtigde van belanghebbende en mr. [B] namens de heffingsambtenaar.
1.7
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.8
Na het sluiten van het onderzoek heeft het Hof een brief van de heffingsambtenaar ontvangen, gedateerd 29 januari 2014. Het Hof vindt in deze brief geen aanleiding het onderzoek te heropenen en zal op deze brief geen acht slaan.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende exploiteert café “[C]”, gelegen aan de [a-straat] 8 te [Z].
2.2
De verordeningen waarin de heffing van reclamebelasting in de onderhavige jaren is geregeld zijn de Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting 2011 en 2012 (hierna: de Verordeningen). In de Verordeningen is de heffing van reclamebelasting beperkt tot vanaf de openbare weg zichtbare openbare aankondigingen in het centrumgebied van [Z]. Per vestiging wordt, ongeacht de omvang van de openbare aankondiging of het aantal, een vast tarief geheven, waarbij het tarief is gedifferentieerd naar vestigingen gelegen in centrumgebied A en centrumgebied B. Niet in geschil is dat café [C] moet worden aangemerkt als een vestiging in de zin van de Verordeningen, gelegen in centrumgebied A.
2.3
De opbrengsten van de reclamebelasting binnen de gemeente Almelo worden na aftrek van de perceptiekosten als subsidie verstrekt aan de Stichting [D] (hierna: het ondernemersfonds). Bij besluit van 21 mei 2012 is een bedrag van € 51.732 als subsidie een het ondernemersfonds verstrekt, nadat eerder een voorschot van € 40.000 was verleend. Daarbij zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:
  • Verhoging van de kwaliteit en uitbreiding van bestaande sfeeractiviteiten.
  • De belangen te behartigen van de aangesloten ondernemers die in de binnenstad van [Z] actief zijn.
  • Versterking van de positie van het centrum van [Z].
  • Verbetering van het imago van de (binnen)stad.
  • De stad [Z] aantrekkelijker te maken voor inwoners, bezoekers en bedrijven.
2.4
Bij het besluit van 21 mei 2012 is verder bepaald dat het ondernemersfonds voor 1 april 2012 dient te verantwoorden dat de subsidie is besteed aan doelstellingen en activiteiten waarvoor deze is toegekend.

3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1
In geschil is of de aanslagen reclamebelasting 2011 en 2012 terecht aan belanghebbende zijn opgelegd.
3.2
Belanghebbende stelt in hoger beroep onder dat het ondernemersfonds geen activiteiten heeft verricht die kunnen rechtvaardigen dat het heffen van reclamebelasting is beperkt tot de binnenstad van [Z]. De heffingsambtenaar is op dit punt van mening dat een rechtvaardiging bestaat, omdat de middelen worden besteed aan activiteiten en voorzieningen in de gebieden waarin reclamebelasting wordt geheven.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de aanslagen reclamebelasting.
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof stelt voorop dat het de gemeente op grond van artikel 227 van de Gemeentewet vrij staat om een reclamebelasting in te voeren en voorts niet verplicht is om de opbrengst aan te wenden voor een bepaald doel (vgl. Hoge Raad 21 juni 2000, nr. 33.816, ECLI:NL:HR:2000:AA6253). Verder heeft te gelden dat het feit dat de reclamebelasting het karakter heeft van een algemene belasting er niet aan in de weg staat dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat (Hoge Raad 11 november 2011, nr. 10/04446, ECLI:NL:HR:2011:BR4564). Ook in deze door de Hoge Raad besliste zaak was de reikwijdte van de ingevoerde reclamebelasting geografisch beperkt.
4.2
Namens de heffingsambtenaar is - kort gezegd - gesteld dat de rechtvaardiging erin bestaat, dat de middelen verkregen door het heffen van reclamebelasting worden besteed aan activiteiten en voorzieningen in die gebieden, waarin de reclamebelasting wordt geheven. Belanghebbende heeft dit gemotiveerd bestreden. Zij heeft aangevoerd dat – voor zover zij weet – het ondernemersfonds alleen verantwoordelijk is voor de sfeerverlichting die tijdens de Kerstperiode in de binnenstad is aangebracht. Zij heeft daarbij gesteld dat deze sfeerverlichting niet wordt opgehangen in de [a-straat]. Belanghebbende heeft verder gesteld dat zij heeft gepoogd inzage te verkrijgen in de verantwoording die het ondernemersfonds omtrent de activiteiten en voorzieningen moet afleggen, zoals aangehaald onder 2.4, maar dat dit niet is gelukt. De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat ook hij gepoogd heeft inzage te verkrijgen in de activiteiten en voorzieningen die het ondernemersfonds met de subsidie heeft gerealiseerd, maar dat ook hij geen nadere informatie hieromtrent heeft gekregen van de gemeente Almelo. Hij is – net als belanghebbende – alleen op de hoogte van het aanbrengen van sfeerverlichting en weet niet of deze sfeerverlichting al dan niet in de [a-straat] wordt aangebracht.
4.3
Naar het oordeel van het Hof rust de last om aannemelijk te maken dat een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de geografische beperking van de heffing van reclamebelasting op de heffingsambtenaar. Naar ’s Hofs oordeel is hij hierin niet geslaagd. In het algemeen moet ervan worden uitgegaan dat, indien een gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te besteden aan activiteiten en voorzieningen in bepaalde gebieden, en zij het object van de heffing heeft beperkt tot openbare aankondigingen in het desbetreffende gedeelte van haar grondgebied, er sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor die beperking. Echter, indien, zoals in dit geval, een belanghebbende gemotiveerd weerspreekt dat dergelijke activiteiten en voorzieningen daadwerkelijk worden gefinancierd met de opbrengst van de reclamebelasting, ligt het op de weg van de heffingsambtenaar zulks aannemelijk te maken. Hetgeen de heffingsambtenaar in dit kader heeft bijgebracht, is onvoldoende om tot dit oordeel te komen.
4.4
Nu een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het geografische beperken van de heffing van reclamebelasting in de gemeente Almelo niet aannemelijk is geworden, kunnen de onderhavige aanslagen niet in stand blijven. De overige grieven van belanghebbende behoeven geen verdere behandeling.
slotsom
Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Kosten

Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het (hoger) beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op 1 (bezwaarschrift) maal € 243 vermeerderd met 4 ((hoger) beroepschrift en verschijnen ter zitting bij Rechtbank en Hof) maal € 487 maal 1 (gewicht van de zaak), ofwel € 2.191.

6.Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart de tegen de uitspraken van de heffingsambtenaar ingestelde beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de aanslagen reclamebelasting 2011 en 2012;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.191;
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 42 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 118 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Klein als griffier.
De beslissing is op
8 april 2014in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Klein) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 april 2014
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.