Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de onderlinge verdeling van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van belanghebbende en zijn echtgenote. De zaak betreft de vraag of belanghebbende, na het onherroepelijk vaststaan van de belastingaanslagen, nog kan terugkomen op de gemaakte keuze in de aangifte. De onderlinge verdeling kan volgens artikel 2.17, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) alleen worden gewijzigd tot het moment waarop de aanslagen onherroepelijk vaststaan. In dit geval heeft belanghebbende zijn verzoek om wijziging ingediend nadat de aanslagen al onherroepelijk waren geworden, waardoor het Hof oordeelt dat de wijziging niet meer mogelijk is. Het Hof heeft ook de argumenten van belanghebbende over dwaling en het gelijkheidsbeginsel verworpen, en geconcludeerd dat de Inspecteur terecht het verzoek om ambtshalve vermindering heeft afgewezen. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is bevestigd, en het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond verklaard.