In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag BPM en een vergrijpboete die door de Inspecteur van de Belastingdienst zijn opgelegd. Belanghebbende, die in Nederland woont, werd op 22 januari 2012 aangehouden terwijl hij een personenauto met Duits kenteken bestuurde. Er was geen aangifte BPM gedaan en geen vrijstelling aangevraagd. De inspecteur stelde vast dat belanghebbende meerdere keren met de auto in Nederland had gereden. Na een verzoek om informatie van de inspecteur, dat door belanghebbende niet werd beantwoord, werd een naheffingsaanslag van € 7.677 en een boete van € 3.838 opgelegd. Belanghebbende maakte bezwaar, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen informatie had verstrekt. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van belanghebbende deels gegrond, maar het Hof oordeelde dat de naheffingsaanslag en de boete terecht waren opgelegd. Het Hof bevestigde dat de inspecteur binnen zijn bevoegdheden handelde en dat belanghebbende niet overtuigend had aangetoond dat de naheffingsaanslag onterecht was. Het Hof oordeelde verder dat de inspecteur geen misbruik had gemaakt van zijn bevoegdheid en dat er geen sprake was van discriminatie. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.