ECLI:NL:GHSHE:2016:2189

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2016
Publicatiedatum
3 juni 2016
Zaaknummer
15/00506 en 15/00507
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de aftrekbaarheid van advocaatkosten in verband met aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aftrekbaarheid van advocaatkosten van € 12.605 door belanghebbende in verband met aanslagen inkomstenbelasting en Zorgverzekeringswet voor het jaar 2011. De Inspecteur had de aftrek van deze kosten geweigerd, wat leidde tot een geschil tussen belanghebbende en de Belastingdienst. Belanghebbende stelde dat de kosten waren gemaakt in het kader van haar zakelijke activiteiten als ondernemer, maar de Inspecteur betwistte dit en eiste nadere specificatie van de kosten. Het Hof overwoog dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat de kosten zakelijk waren en dat de Inspecteur terecht om meer informatie had gevraagd. Het Hof concludeerde dat de aftrek van de advocaatkosten niet kon worden toegestaan, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat deze kosten waren gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van haar werkzaamheden. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00506 en 15/00507
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 29 januari 2015, nummers AWB 13/7491 en 13/7492, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
inzake de hierna vermelde aanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aanslagnummer [aanslagnummer 1] (hierna: de aanslag IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.326, waarbij bij beschikking € 28 heffingsrente is vergoed, alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, aanslagnummer [aanslagnummer 2] (hierna: de aanslag Zvw) berekend naar een bijdrage-inkomen van € 4.693, waarbij € 2 heffingsrente in rekening is gebracht. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 33.436 en de aanslag Zvw tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 4.301.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44.
De Rechtbank heeft het beroep in beide zaken ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraken heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De zaak betreffende de aanslag IB/PVV is geregistreerd onder nummer 15/00506, de zaak betreffende de aanslag Zvw onder nummer 15/00507.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 17 maart 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van haar echtgenoot, tevens gemachtigde, de heer [echtgenoot] , alsmede, namens de Inspecteur, de heren [A] ,
[B] en [C] .
1.6.
Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaken de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd met de heer [echtgenoot] .
2.2.
Sedert [datum 1] 2011 is belanghebbende als ondernemer ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder de naam [bedrijf] . Onder die bedrijfsnaam verricht belanghebbende diensten op het gebied van administratieve ondersteuning aan particulieren. Zij schrijft facturen uit met omzetbelasting. De resultaten uit de hiervoor vermelde diensten verantwoordt belanghebbende in haar aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2011 (hierna: de aangifte) als resultaat uit overige werkzaamheden.
2.3.
Op 17 mei 2013 heeft belanghebbende op verzoek van de Inspecteur informatie verstrekt betreffende de in de aangifte opgenomen aftrekposten. Op 28 mei 2013 verzoekt de Inspecteur om een nadere toelichting met betrekking tot een factuur van [naam 1] Advocaten, factuurdatum 26 oktober 2011, factuurnummer [nummer] , groot € 12.605,04, exclusief € 2.394,96 aan omzetbelasting, inzake een prijsafspraak van 24 oktober 2011 (hierna: de factuur). De factuur vermeldt als omschrijving: “1,00 Honorarium (vaste prijsafspraak) € 11.671,33; 1,00 Kantoorkosten 8% € 933,71”. In zijn verzoek vermeldt de Inspecteur dat hij aan de hand van de factuur niet kan opmaken welke werkzaamheden door [naam 1] Advocaten voor belanghebbende zijn verricht en nodigt hij belanghebbende uit gedocumenteerd helder te maken welke activiteiten er zijn verricht. Voorts geeft de Inspecteur aan dat hij verwacht dat de prijsafspraak van 24 oktober 2011 bij de aanvullende documentatie zit. De Inspecteur verzoekt belanghebbende uiterlijk 12 juni 2012 te reageren (
Hof: bedoeld zal zijn: uiterlijk
12 juni 2013).
2.4.
Omdat een reactie van belanghebbende uitblijft, stuurt de Inspecteur op 17 juni 2013 een herinnering. In dit schrijven vermeldt de Inspecteur, voor zover hier van belang:
“Bij mijn brief van 28 mei 2013 heb ik u tot uiterlijk 12 juni 2013 in de gelegenheid gesteld inhoudelijk te reageren op de aan de orde gestelde aspecten. Daaraan hebt u tot op heden niet voldaan.
In geval de aanvullende informatie ook deze week nog uitblijft, zal ik op basis van de alsdan bekende feiten en omstandigheden de aanslagregeling 2011 ter hand nemen.”
2.5.
In een schrijven van 24 juni 2013 geeft de Inspecteur aan de aangifte te hebben geregeld en geen rekening te hebben gehouden met onder andere advocaatkosten van € 12.605.
2.6.
Op 12 augustus 2013 maakt belanghebbende bezwaar tegen de aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw, onder meer tegen het niet accepteren van de advocaatkosten. Belanghebbende schrijft, voor zover hier van belang:
“De advocaatkosten zijn vervat in een factuur ten name van het bedrijf van cliënt gesteld. De werkzaamheden omvatten juridische ondersteuning aan [bedrijf] . Vanwege het hoge uurtarief is een prijsafspraak voor het leveren van deze juridische ondersteuning gemaakt, daar het aantal te besteden uren zich niet liet voorspellen. Deze ondersteuning bestond uit het voeren van gesprekken met de Belastingdienst, het ontvangen van ambtenaren van de Belastingdienst en het beantwoorden van diens vragen, het checken en geven van inzage in de boekhouding van [bedrijf] en de behandeling van verdere juridische zaken inzake [bedrijf] . In deze heeft cliënt dan ook dhr. [D] de factuur aangaande deze werkzaamheden overlegd. In zijn reactie laat dhr. [D] weten dat hij zowel wil weten welke werkzaamheden het advocatenkantoor heeft verricht alsook wil dhr. [D] ter kennis nemen welke afspraken cliënt met zijn advocaat heeft gemaakt, dhr. [D] gaat er dan ook genoeglijk van uit dat cliënt deze afspraken schriftelijk aan hem moet overleggen.
Nu cliënt niet de beschikking heeft een dergelijk schriftstuk en er sprake is van vergaande aantasting van de privacy sfeer tussen cliënt en diens advocaat, tracht dhr. [D] cliënt hier op een verkeerd been te zetten. (…). Verder is het opmerkelijk te noemen dat dhr. [D] geen contact zoekt met de advocaat van cliënt teneinde inzage te krijgen in de gemaakte afspraken tussen de advocaat en cliënt.
Nu er een rekening is overlegd aan dhr. [D] dienen deze kosten voor juridische bijstand ook als kostenaftrek ROW te worden gekwalificeerd en dienaangaande in de aanslagregeling te worden betrokken.”
2.7.
Op 22 augustus 2013 heeft de Inspecteur mr. [E] van [naam 1] Advocaten met een beroep op artikel 52 en verder van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) verzocht informatie te verstrekken betreffende de factuur. Verzocht wordt een specificatie te verstrekken van werkzaamheden en tarifering van de in de factuur genoemde prijsafspraak, en, indien daar een schriftelijke vastlegging aan ten grondslag ligt, een afschrift daarvan te verstrekken.
2.8.
In een e-mail van 19 september 2013 verzoekt mr. [F] , van [naam 1] Advocaten (hierna: mr. [F] ), de Inspecteur aan te geven, waarom hij van oordeel is dat het beroepsgeheim dient te wijken voor de informatie die nodig is voor het heffen van belastingen van derden.
Op 23 september 2013 heeft de Inspecteur telefonisch overleg gehad met mr. [F] , die tijdens dat overleg met een beroep op het verschoningsrecht in de zin van artikel 53a AWR geweigerd heeft informatie met betrekking tot de factuur te verstrekken. Belanghebbende heeft mr. [F] opdracht gegeven die informatie niet te verstrekken.
2.9.
Op 1 oktober 2013 heeft naar aanleiding van de bezwaarschriften tegen de aanslag IB/PVV en de aanslag Zvw een hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan een hoorverslag is opgemaakt. Onder punt 6 van het hoorverslag is met betrekking tot de advocaatkosten vermeld:
“De heer [echtgenoot] zegt dat hij [naam 1] Advocaten geen opdracht heeft gegeven de inspecteur de gevraagde informatie niet te verstrekken. Omdat hij zelf niet hierover beschikt heeft hij vanmiddag een afspraak bij [naam 1] Advocaten om de informatie op te halen. Er is afgesproken dat de heer [echtgenoot] binnen twee weken de specificatie van de werkzaamheden met betrekking tot de betreffende factuur ter attentie van de heer [A] doet sturen.”
2.10.
In een e-mail van 3 oktober 2013 verzoekt mr. [F] de Inspecteur hem te berichten of en in hoeverre hij openstaat de geschillen, die partijen verdeeld houden, in het kader van mediation te beëindigen. Voorts bericht mr. [F] dat hij ten aanzien van het verzoek aan belanghebbende, hij aan de Inspecteur een overzicht zal doen toekomen van de door hem namens cliënte verrichte werkzaamheden indien en zodra hij goedkeuring heeft gekregen.
2.11.
In de ‘Vooraankondiging uitspraak op bezwaar’, gedagtekend 25 oktober 2013, deelt de Inspecteur belanghebbende mede dat hij de gevraagde, en tijdens het hoorgesprek toegezegde, informatie betreffende de factuur niet heeft ontvangen, en dat hij op het onderdeel van de advocaatkosten niet aan het bezwaar tegemoet zal komen.
2.12.
Op 30 oktober 2013 heeft mr. [F] per e-mail aan de Inspecteur een xls-bestand gestuurd bevattende een urenspecificatie. Deze specificatie betreft een 5 pagina’s tellend overzicht, bestaande uit telkens twee kolommen per pagina. De ene kolom bevat de data, waarop werkzaamheden voor belanghebbende zijn verricht, de andere kolom de minuten die aan de werkzaamheden zijn besteed. Uit de specificatie volgt dat door [naam 1] Advocaten in de periode 14 oktober 2011 tot en met 10 oktober 2013 in totaal 3.285 minuten, ofwel 54,75 uren, aan voor belanghebbend verrichte werkzaamheden zijn geregistreerd.
2.13.
Op 31 oktober 2013 reageert de Inspecteur per e-mail als volgt op de van mr. [F] ontvangen urenspecificatie:
“Met verbazing heb ik uw onderstaande mail met bijgevoegde excel-bestand gelezen. Het overzicht van uren in het excel-document zegt helemaal niets over hetgeen uw kantoor voor mevrouw [belanghebbende] heeft gedaan. U bent er van op de hoogte dat ik de aan u gevraagde informatie nodig heb voor de beoordeling of de advocaatkosten van € 12.605 zakelijke kosten betreffen ter verwerving, inning en behoud van de ROW-inkomsten van mevrouw. Ik mag dan ook aannemen dat u begrijpt dat het van u ontvangen overzicht geen enkel inzicht hierin geeft.
Langs deze weg vraag ik u nogmaals mij de gevraagde informatie te verstrekken. Ik citeer daarbij uit mijn brief van 22 augustus 2013:
“Ik verzoek u mij een specificatie te verstrekken naar werkzaamheden en tarifering van de in deze factuur genoemd prijsafspraak. Indien hier een schriftelijke vastlegging aan ten grondslag ligt, verzoek ik u mij daarvan een afschrift te verstrekken”.”
2.14.
Mr. [F] reageert op 7 november 2013, voor zover hier van belang, als volgt op de door de Inspecteur verzonden e-mail van 31 oktober 2013:
“Tot op heden heeft u nog steeds geen argumenten aangevoerd op basis waarvan U van oordeel bent dat mijn geheimhouding dient te wijken voor de belangen van de belastingdienst; ik heb U dit eerder gevraagd. Mocht U nog informatie benodigen dat dient U zich niet tot mij te wenden (…).
Ik zal en kan U de verzochte gegevens – voor zover voorhanden – niet verstrekken. Een kopie van onderhavige mail zend ik aan mijn cliënte.”
2.15.
In zijn ‘Toelichting bij uitspraken op bezwaar’ van 15 november 2013 concludeert de Inspecteur dat belanghebbende de advocaatkosten van € 12.605 niet aannemelijk heeft gemaakt en dat de bezwaarschriften op dit punt dan ook niet gevolgd worden.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft de Inspecteur terecht de aftrek van advocaatkosten van € 12.605 geweigerd?
II. Zo ja, moet die aftrek dan toch worden toegestaan wegens schending van een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
Belanghebbende is van mening dat vraag I ontkennend en vraag II bevestigend moeten worden beantwoord.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep in beide zaken, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.

4.Gronden

Ambtshalve en vooraf
4.1.
In haar hoger beroepschrift heeft belanghebbende het Hof verzocht mr. [F] te doen horen. Voorts heeft belanghebbende aangegeven dat mevrouw [G] en mevrouw [H] bereid zijn hetgeen zij reeds bij de Rechtbank hebben verklaard, te herhalen ten overstaan van het Hof.
4.2.
Belanghebbende kan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:60, lid 4, van de Awb, zelf getuigen meebrengen. Belanghebbende is van die mogelijk op de hoogte gesteld middels de oproeping voor de zitting, maar zij heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Alsdan kan de rechter volstaan met de mededeling dat hij gelegenheid biedt tot uitvoering van dat aanbod (zie Hoge Raad 17 december 2004, nr. 38831, ECLI:NL:HR:2004:AR7741). Ingevolge het arrest van de Hoge Raad 23 mei 2014,
nr. 12/05526, ECLI:NL:HR:2014:1194, volstaat de hiervoor gestelde mededeling niet indien belanghebbende niet in redelijkheid kan worden tegengeworpen, dat zij van de geboden mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Zulks is in casu evenwel gesteld noch gebleken.
Voor zover belanghebbende bedoelt te verzoeken dat het Hof de getuigen oproept op de voet van artikel 8:63, lid 3, van de Awb, heeft het volgende te gelden. Blijkens het arrest van de Hoge Raad 13 maart 2009, nr. 43 313, ECLI:NL:HR:2009:BH5559, staat het de rechter vrij alleen dan (zelf) een getuige op te roepen indien hem dit in het kader van de op hem rustende taak zinvol voorkomt.
Het Hof stelt voorop dat het hier geen getuigen betreffen die door belanghebbende zijn opgeroepen, doch niet zijn verschenen, zodat reeds naar de letter artikel 8:63, lid 3, van de Awb toepassing mist. Had belanghebbende de getuigen opgeroepen, dan wijst niets erop dat de getuigen niet zouden verschijnen. Voorts is het Hof van oordeel dat de getuigen niets kunnen verklaren dat niet al eerder in de procedure is verklaard of verklaard had kunnen worden. Ten aanzien van mevrouw [G] en mevrouw [H] heeft belanghebbende zelf aangegeven dat deze enkel hun eerdere, voor de Rechtbank afgelegde verklaring, zouden herhalen, en ten aanzien van mr. [F] geldt dat vanaf de aanslagregeling tot kort voor de zitting bij het Hof openheid van zaken had kunnen worden gegeven, maar belanghebbende zelf verhinderd heeft (zie ook het overwogene onder 4.7) dat die informatie overgelegd werd. Het vorenstaande in acht nemende, alsmede het belang van een voortvarende behandeling van de zaken, heeft het Hof doen besluiten de door belanghebbende genoemde getuigen niet op roepen.
4.3.
Ter zitting heeft belanghebbende verzocht de behandeling van de zaken aan te houden, opdat zij alsnog in de gelegenheid wordt gesteld een nadere specificatie van de prijsafspraak met [naam 1] Advocaten te overleggen. De Inspecteur heeft desgevraagd verklaard bezwaar te hebben tegen aanhouding, omdat belanghebbende en mr. [F] al veel eerder in de gelegenheid waren om de specificatie te overleggen.
4.4.
Het Hof heeft de zaken niet aangehouden teneinde belanghebbende in staat te stellen de onder 4.3 vermelde gegevens alsnog te overleggen. Gelet op de op haar rustende bewijslast ligt het op de weg van belanghebbende ter zake voldoende bewijs bij te brengen. Door dit aanbod pas in een uitzonderlijk laat stadium, namelijk ter zitting in hoger beroep, te doen, wordt niet alleen het belang van een goede procesorde doch ook het belang van de Inspecteur onredelijk geschaad. Daarbij komt dat belanghebbende op diverse momenten, desgevraagd door de Inspecteur, genoemde gegevens heeft kunnen overleggen en dat belanghebbende zelf verhinderd heeft (zie ook het overwogene onder 4.7) dat die informatie overgelegd zou worden. Het Hof merkt het aanbod van belanghebbende om alsnog de gegevens te verstrekken daarom aan als tardief.
Ten aanzien van het geschil
Vraag I. Heeft de Inspecteur terecht de aftrek van advocaatkosten van € 12.605 geweigerd?
4.5.
Belanghebbende heeft in de aangifte als ‘kosten bij resultaat uit werkzaamheden’ een aftrekpost van € 12.605 opgevoerd. Nu belanghebbende zich beroept op feiten die, indien zij vast komen te staan, zouden leiden tot een lagere belastingschuld, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich mee dat van belanghebbende verlangd wordt om die feiten te stellen, en bij betwisting, bewijs voor die stellingen te leveren. Op belanghebbende rust derhalve de bewijslast om aannemelijk te maken dat in 2011 de advocaatkosten zijn gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de werkzaamheden.
4.6.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat een naar belanghebbende ingesteld boekenonderzoek is begeleid door [naam 1] Advocaten en dat dit boekenonderzoek ten kantore van [naam 1] Advocaten heeft plaatsgevonden. Voorts verwijst belanghebbende naar de factuur, de door [naam 1] Advocaten opgestelde urenspecificatie en het feit dat ambtenaren van de Belastingdienst veelvuldig hebben gecommuniceerd met in het bijzonder
mr. [E] van [naam 1] Advocaten. Dit alles maakt, aldus belanghebbende, dat de rechtmatigheid van de aftrekpost advocaatkosten van € 12.605 sluitend is aangetoond.
Ter zitting heeft belanghebbende nog aangevoerd dat zij geen specificatie van de prijsafspraak heeft overgelegd vanwege het risico dat het bewijs door de Belastingdienst zou worden gemanipuleerd.
De Inspecteur bestrijdt dat de advocaatkosten door overlegging van de factuur en de urenspecificatie overtuigend door belanghebbende zijn aangetoond.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende op wie, zoals onder 4.5 is opgemerkt, de bewijslast rust, niet aannemelijk gemaakt dat de advocaatkosten met het oog op de zakelijke belangen van de werkzaamheden zijn gemaakt. Door geen inzage te geven in de kosten kan een toets op de aftrekbaarheid van de advocaatkosten niet plaatsvinden. Zo belanghebbende zelf niet over de benodigde stukken beschikte om de zakelijkheid van de kosten aannemelijk te maken, had belanghebbende [naam 1] Advocaten opdracht kunnen geven of toestemming kunnen verlenen om openheid van zaken te geven. Tot de zitting bij het Hof heeft belanghebbende die opdracht dan wel toestemming niet gegeven. In plaats van zich in te spannen om duidelijkheid te verschaffen heeft belanghebbende, zoals zij ook ter zitting heeft verklaard, [naam 1] Advocaten geïnstrueerd dergelijke informatie niet te verstrekken.
Het door belanghebbende ter zitting geschetste risico van manipulatie door de Inspecteur van het bewijs, indien belanghebbende de specificatie van de prijsafspraak zou overleggen, komt het Hof ongeloofwaardig voor. Nog daargelaten dat het Hof er vanuit gaat dat de Inspecteur bewijs niet pleegt te manipuleren, vermag het Hof niet in te zien hoe het verschaffen van feitelijke informatie over de aard van de kosten, het hiermee te leveren bewijs manipuleerbaar zou maken.
4.8.
Volgens het Hof had de Inspecteur voldoende redenen om te twijfelen aan de aftrekbaarheid van de advocaatkosten en mocht hij derhalve nader inzicht verlangen. Zoals belanghebbende ook zelf in haar hoger beroepschrift en de pleitnota aangeeft, heeft [naam 1] Advocaten niet alleen werkzaamheden verricht ten behoeve van belanghebbende, maar ook ten behoeve van haar echtgenoot. Alleen al dat feit vereist inzicht in de aard van de advocaatkosten. In het geval dat het bedrag van € 12.605 mede kosten omvat, die betrekking hebben op de ten behoeve van de echtgenoot verrichte werkzaamheden, zijn die kosten immers niet bij belanghebbende aftrekbaar. Daarnaast volgt uit het dossier dat [naam 1] Advocaten uit diverse hoofden werkzaamheden voor belanghebbende heeft verricht. Alsdan dient duidelijkheid te worden verschaft of al dan niet voor andere activiteiten dan ‘resultaat uit werkzaamheden’ werkzaamheden door [naam 1] Advocaten zijn verricht, omdat slechts kosten toerekenbaar aan ‘resultaat uit werkzaamheden’ als ‘kosten bij resultaat uit werkzaamheden’ in aanmerking kunnen worden genomen. Voorts is een nader inzicht in de aard van de kosten nodig om te beoordelen welke werkzaamheden precies door [naam 1] Advocaten zijn verricht, omdat blijkens de jurisprudentie niet alle advocaatkosten als kosten van een onderneming, en daarmee als kosten van een werkzaamheid, zijn te beschouwen.
4.9.
Nu elk inzicht in de aard van de kosten ontbreekt, is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten met het oog op de zakelijke belangen van de werkzaamheden zijn gemaakt, als gevolg waarvan de advocaatkosten van € 12.605 niet in aanmerking kunnen worden genomen.
Vraag I dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.
Vraag II. Dient de aftrek toch te worden toegestaan, omdat sprake is van schending van een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
4.10.
In haar hoger beroepschrift klaagt belanghebbende over de schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het vertrouwensbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en, naar het Hof begrijpt, het zorgvuldigheidsbeginsel
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard haar beroep op het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel te laten varen.
4.11.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de uitspraken op de bezwaarschriften door de Inspecteur voldoende deugdelijk zijn gemotiveerd. Naar het oordeel van het Hof geldt dit niet alleen voor de uitspraken op bezwaar, maar heeft de Inspecteur blijkens de stukken van het geding ook overigens steeds in ruim voldoende mate gereageerd op de vaak zeer uitgebreide schrifturen van belanghebbende. Het Hof concludeert dan ook dat het motiveringsbeginsel niet is geschonden.
4.12.
Uit het dossier rijst het beeld op dat tussen partijen in de loop der jaren een moeizame relatie is ontstaan. De irritaties die kennelijk bij belanghebbende zijn ontstaan zijn evenwel niet enkel terug te voeren op de behandeling van het bezwaarschrift gericht tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw, maar zijn mede veroorzaakt door andere geschilpunten tussen belanghebbende en haar echtgenoot en de Inspecteur over verschillende jaren. Of in het onderhavige geval sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, zoals belanghebbende stelt, dient naar het oordeel van het Hof beoordeeld te worden in het licht van de behandeling van de bezwaarschriften gericht tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw, en in het bijzonder daar waar het de advocaatkosten van € 12.605 betreft.
4.13.
Het zorgvuldigheidsbeginsel is neergelegd in artikel 3:2 van de Awb, welk artikel bepaalt dat de Inspecteur bij de voorbereiding van een besluit (hier: het doen van uitspraak op bezwaar) de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. Naar het oordeel van het Hof is het zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden. De Inspecteur heeft na ontvangst van de aangifte op rechtmatige wijze getracht inzicht te verwerven in de advocaatkosten van € 12.605. Hetzelfde heeft te gelden voor de bezwaarfase, waarin de Inspecteur herhaaldelijk getracht heeft de op de advocaatkosten betrekking hebbende informatie te vergaren. Voorafgaande aan de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende gehoord en heeft hij een hoorverslag opgesteld. Het feit dat de Inspecteur niet heeft ingestemd met het maken van geluidsopnames tijdens het horen, maakt het vorenstaande niet anders, nu belanghebbende voor zover zij zich kon vinden in het hoorverslag, zij op dat verslag kon reageren, hetgeen zij ook gedaan heeft.
4.14.
Nu niet een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden, dient vraag II ontkennend te worden beantwoord.
Slotsom
4.15.
Het hoger beroep van belanghebbende is naar het oordeel van het Hof ongegrond. Al hetgeen belanghebbende in haar hoger beroepschrift en de overige door haar overgelegde stukken overigens nog heeft gesteld, maken dat oordeel niet anders.
Ten aanzien van het griffierecht
4.16.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.17.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep in beide zaken ongegrond;
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 3 juni 2016 door P.A.M. Pijnenburg, voorzitter, J. Swinkels en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.