Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de naheffingsaanslag omzetbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende verhuurt opslagruimten aan particulieren en ondernemers, waarbij ook transportmiddelen ter beschikking worden gesteld. De vraag die centraal staat in deze procedure is of deze verhuur moet worden aangemerkt als verhuur van onroerende zaken in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
De belanghebbende heeft een naheffingsaanslag ontvangen over het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005, waarbij de inspecteur van de Belastingdienst de voorbelasting herrekende naar rato van de onbelaste en belaste omzet. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep is gegaan.
Het Hof heeft vastgesteld dat de verhuur van opslagruimten, ondanks de beperkingen in gebruik en toegang, moet worden gekarakteriseerd als verhuur van onroerende zaken. Het Hof oordeelt dat de belanghebbende de huurders het exclusieve recht op gebruik van een afgebakende ruimte verleent, wat voldoet aan de definitie van verhuur zoals bedoeld in de Wet OB. De bijkomende diensten, zoals bewaking en het ter beschikking stellen van transportmiddelen, zijn niet van zodanige aard dat ze de hoofdprestatie van verhuur ondermijnen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.