ECLI:NL:HR:2012:BY4604
Hoge Raad
- Cassatie
- J.A.C.A. Overgaauw
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- C.H.W.M. Sterk
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Omzetbelasting en de kwalificatie van prestaties in de prostitutie
In deze zaak gaat het om de vraag of de prestaties die door belanghebbende, een B.V. die werkkamers aan prostituees ter beschikking stelt, moeten worden gekwalificeerd als verhuur van onroerend goed of als het geven van gelegenheid tot prostitutie. Belanghebbende heeft over het jaar 2008 een bedrag van € 23.743 aan omzetbelasting voldaan, waartegen bezwaar is gemaakt. De Inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen, waarna de Rechtbank te Haarlem het beroep ongegrond verklaarde. In hoger beroep heeft het Gerechtshof te Amsterdam de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het bezwaar gegrond verklaard, wat leidde tot een teruggaaf van het betaalde bedrag aan omzetbelasting. De Staatssecretaris van Financiën heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de door belanghebbende verrichte prestaties niet enkel kunnen worden gekarakteriseerd als verhuur van onroerend goed. De Hoge Raad verwijst naar de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die stelt dat vrijstellingen van btw strikt moeten worden uitgelegd. De Hoge Raad concludeert dat de prestaties van belanghebbende in hoofdzaak gericht zijn op het creëren van een omgeving voor prostituees om hun beroep uit te oefenen, en dat de terbeschikkingstelling van de kamers niet als een passieve verhuur kan worden beschouwd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de kwalificatie van diensten in de prostitutie en de toepassing van btw-regelgeving, waarbij de Hoge Raad benadrukt dat de context en de aard van de geleverde diensten cruciaal zijn voor de fiscale behandeling.