Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin een naheffingsaanslag omzetbelasting en een beschikking heffingsrente zijn opgelegd. De belanghebbende verhuurt opslagruimten aan particulieren en ondernemers en stelt transportmiddelen ter beschikking. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aftrek van voorbelasting geweigerd, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 89.409 en een beschikking heffingsrente van € 11.627. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 18 december 2015 heeft het Hof de feiten vastgesteld, waaronder de aard van de verhuur en de voorwaarden waaronder deze plaatsvond. Het Hof oordeelt dat de verhuur van de opslagruimten moet worden aangemerkt als verhuur van onroerende zaken in de zin van artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de bijkomende diensten, zoals bewaking en het ter beschikking stellen van transportmiddelen, niet afdoen aan de kwalificatie van de verhuur als onroerend goed.
Het Hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het griffierecht niet wordt vergoed. De beslissing is op 20 mei 2016 uitgesproken door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.