In deze zaak gaat het om een geschil tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Leudal over de in rekening gebrachte aanmaningskosten en het recht op een dwangsom. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten die hem op 28 juni 2014 zijn opgelegd, maar heeft daarbij geen uitstel van betaling aangevraagd. De Heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Limburg. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard en de besluiten van de Heffingsambtenaar vernietigd. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de ingebrekestelling van belanghebbende prematuur was, omdat deze was verzonden voordat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar was verstreken. Hierdoor had belanghebbende geen recht op een dwangsom. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Tevens heeft het Hof geoordeeld dat de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht, omdat belanghebbende niet om uitstel van betaling had verzocht. Het Hof heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende en de griffierechten vergoed.