Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00648
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 20 mei 2014, nummer SHE 13/4645 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] ,
hierna: de Heffingsambtenaar,
inzake de hierna te vermelden legesnota.
1.Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is bij beschikking van 6 maart 2012 een bedrag van € 54.445,28 in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een reguliere bouwvergunning. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft de uitspraken in de onderhavige zaak en in de zaken van belanghebbende met kenmerk SHE 13/4644 en SHE 13/4646 in één geschrift verenigd. De Rechtbank heeft het beroep in de onderhavige zaak ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep is geen griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 30 september 2015 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld door zijn gemachtigde de heer [A] , advocaat te [B] , en de heer [C] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [D] .
1.5.
De zaken van belanghebbende, bij het Hof bekend onder de nummers 14/00647 tot en met 14/00649, zijn gelijktijdig behandeld.
1.6.
Aan het einde van de zitting heeft Hof het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is gezonden.
2.Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden, als door de ene partij gesteld, en door de andere niet dan wel onvoldoende weersproken, voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
In 2006 heeft belanghebbende een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend voor de bouw van, onder meer, vleesvarkensstallen en sleufsilo’s op het adres [a-straat] 9 te [woonplaats] (identificatienummer [nummer 1] ). De Heffingsambtenaar heeft voor het in behandeling nemen van die aanvraag leges geheven tot een bedrag van € 28.181,31. De bouwvergunning is in 2008 verleend.
2.2.
Omdat belanghebbende in afwijking van de verleende bouwvergunning heeft gebouwd heeft hij op 6 maart 2009 opnieuw een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend (identificatienummer [nummer 2] ). De meerkosten ten opzichte van de oorspronkelijke bouw bedragen volgens belanghebbende € 123.000. De Heffingsambtenaar heeft de ontvangst van de aanvraag bij brief van 17 maart 2009 bevestigd en heeft daarbij aan belanghebbende medegedeeld dat de betreffende aanvraag in het register van de gemeente is ingeschreven onder het in die brief genoemde identificatienummer. In de maanden daarna is door partijen nog gecorrespondeerd over de aanvraag (brieven van de Heffingsambtenaar van 9 april 2009 en 12 mei 2009; brieven van belanghebbende van 27 april 2009 en 22 mei 2009). Over de aanvraag hebben op 20 juli 2011 en 6 maart 2012 gesprekken tussen belanghebbende en de wethouder plaatsgevonden.
2.3.
De Heffingsambtenaar heeft op 6 maart 2012 voor het in behandeling nemen van de aanvraag leges geheven tot een bedrag van € 54.445,28 en is daarbij uitgegaan van de berekende bouwkosten van € 5.264.528,25 voor het totale bouwplan.
2.4.
Bij brief van 6 maart 2012 heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende, voor zover hier van belang, het volgende medegedeeld:
“
Strijdig met het huidige bestemmingsplan
Strijdig met het huidige bestemmingsplan
Uw aanvragen kunnen op dit moment (nog) niet vergund worden aangezien ze niet voldoen aan het huidige bestemmingsplan. Er is een bestemmingsplan procedure opgestart. Als deze procedure is afgerond zullen wij uw aanvragen verder afhandelen.”
2.5.
De bestemmingsplanprocedure is opgestart. Ten tijde van het onderzoek ter zitting bij het Hof was het bestemmingsplan (nog) niet gewijzigd en was de vergunning (nog) niet verleend, maar was hier volgens belanghebbende wel zicht op.
2.6.
De Heffingsambtenaar heeft bij de vaststelling van de in 2.3 genoemde leges toepassing gegeven aan de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2009 van de gemeente [woonplaats] , vastgesteld door de raad van de gemeente [woonplaats] op 30 oktober 2008 (hierna: de Verordening) en de Tarieventabel behorende bij de Legesverordening 2009 (hierna: de Tarieventabel).
2.7.
De voor het jaar 2009 geraamde baten en lasten ter zake van de in de Verordening genoemde rechten bedragen € 478.045 respectievelijk € 646.018. Het kostendekkingspercentage is dan 74%.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning in behandeling genomen?
II. Zo ja, is de opbrengstlimiet overschreden?
III. Zo nee, is alleen voor de meerkosten ten opzichte van de in 2008 verleende vergunning leges verschuldigd?
IV. Zo nee, is de heffing disproportioneel?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord en de overige vragen bevestigend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Niet in geschil is dat wanneer de in geschil zijnde vragen in de door de Heffingsambtenaar voorgestane zin moeten worden beantwoord, de verschuldigde leges juist zijn berekend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en primair tot vernietiging van de legesnota en subsidiair tot vermindering van de legesnota. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4.Gronden
Juridisch kader
4.1.1.
In artikel van 217 van de Gemeentewet is bepaald - voor zover hier van belang - dat een belastingverordening de heffingsmaatstaf en het tarief vermeldt.
4.1.2.
In artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet is neergelegd dat gemeentelijke belastingen kunnen worden geheven naar in de belastingverordeningen te bepalen heffingsmaatstaven met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
4.1.4.
Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden de tarieven voor de hiervoor bedoelde rechten zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van die rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet).
4.1.5.
De op artikel 229 van de Gemeentewet gebaseerde Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“
Artikel 2. Belastbaar feit
Artikel 2. Belastbaar feit
Onder de naam leges worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 5. Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)”
4.1.6.
De Tarieventabel luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“
HOOFDSTUK 20 BOUWVERGUNNINGEN
HOOFDSTUK 20 BOUWVERGUNNINGEN
(…)
20.2.3.
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel o, van de Woningwet, indien de bouwkosten bedragen:
a. tot € 100.000:
2% van de bouwkosten met een minimum van € 144,35
2% van de bouwkosten met een minimum van € 144,35
b. € 100.000 of meer, doch minder dan € 500.000:
€ 2.000 vermeerderd met 1,2% van het bedrag waarmee die bouwkosten € 100.000 te boven gaan;
c. € 500.000 of meer:
€ 6.800 vermeerderd met 1% van het bedrag waarmee die bouwkosten € 500.000
te boven gaan.”
te boven gaan.”
Ten aanzien van het geschil
Vraag I Is de aanvraag in behandeling genomen?
4.2.1.
Het belastbare feit betreft “het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning”. Vaststaat dat belanghebbende op 6 maart 2009 een dergelijke aanvraag heeft ingediend ondanks dat hem op dat moment duidelijk was dat deze met het vigerende bestemmingplan in strijd was. Het Hof is met de Heffingsambtenaar van oordeel dat de aanvraag in behandeling is genomen. De ontvangst van de aanvraag is bevestigd, de aanvraag is ingeschreven, er heeft een ontvankelijkheidstoets plaatsgevonden, er is gecorrespondeerd over de aanvraag en er hebben met betrekking tot de aanvraag twee gesprekken tussen de wethouder en belanghebbende plaatsgevonden. Weliswaar heeft belanghebbende ter zitting gesteld dat de gevoerde gesprekken niet de aanvraag maar de bestemmingsplanwijziging betroffen, maar dit acht het Hof tegenover de gemotiveerde betwisting door de Heffingsambtenaar niet aannemelijk, mede gelet op het feit dat namens belanghebbende in een eerdere fase van de procedure uitdrukkelijk is gesteld dat de gesprekken die op 20 juli 2011 en op 6 maart 2012 hebben plaatsgevonden, handelden over de aanvraag (bladzijde 4 aanvulling beroepschrift in eerste aanleg). Voorts heeft, gelet op de inhoud van de brief van 6 maart 2012, een beoordeling plaatsgevonden of de vergunning kon worden verleend. Dat de vergunning op het moment van legesheffing (nog) niet kon worden verleend in verband met het vigerende bestemmingsplan, is niet van belang. Zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, vormt niet het daadwerkelijk verlenen van de vergunning, maar het in behandeling nemen van de aanvraag de “dienst”, zoals bedoeld in artikel 2 van de Verordening.
4.2.2.
In zijn hogerberoepschrift stelt belanghebbende:
“Nu de indiening van de aanvraag zo nauw verband hield met de ten tijde van de indiening nog veronderstelde bestemmingsplanvaststelling, waartoe de gemeente zich zelfs contractueel heeft verbonden, dat dit laatste als een conditio sine qua non dient te worden aangemerkt, moet het ervoor worden gehouden dat de aanvraag niet in behandeling is genomen. Ten onrechte heeft de rechtbank daaraan geen betekenis toegekend en heeft zij uitsluitend acht geslagen op het ingediend zijn van de aanvraag.”
4.2.3.
Belanghebbendes stelling stuit af op hetgeen reeds is overwogen in 4.2.1. Noch het daadwerkelijk verlenen van de vergunning, noch het daadwerkelijk wijzigen van het bestemmingsplan, vormt het belastbaar feit voor de onderhavige legesheffing.
4.2.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat vraag I bevestigend moet worden beantwoord.
Vraag II Is de opbrengstlimiet overschreden?
4.3.1.
Belanghebbende stelt dat de opbrengstlimiet is overschreden. De Hoge Raad heeft in zijn arresten van 24 april 2009, nr. 07/12961, ECLI:NL:HR:2009:BI1968 en 4 april 2014, nr. 12/02475, ECLI:NL:HR:2014:777 de uitgangspunten inzake stelplicht en bewijslastverdeling uiteengezet. In het kort gezegd komen die er op neer dat de bewijslast ten aanzien van de feitelijke onderbouwing van het beroep op limietoverschrijding op de belanghebbende rust en dat op de heffingsambtenaar, als de partij die over de relevante gegevens beschikt, een verzwaarde motiverings- en informatieverplichting rust.
4.3.2.
De Heffingsambtenaar heeft gemotiveerd gesteld dat de opbrengstlimiet niet is overschreden en heeft hiertoe diverse stukken ingebracht. Het betreft voor het jaar 2009 een totaaloverzicht van de begrote lasten en baten, een overzicht van de begrote baten, een overzicht van de begrote directe lasten, de financiële begroting, een overzicht financiële begroting en koppeling met productbegroting en de programma- en productbegroting. De Heffingsambtenaar concludeert aan de hand van deze stukken dat de voor het jaar 2009 geraamde baten € 478.045 en de geraamde lasten € 646.018 bedragen.
4.3.3.
Gelet op de inhoud van de door de Heffingsambtenaar overgelegde stukken is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar daarmee naar behoren en in voldoende mate inzicht heeft verschaft in de geraamde baten en lasten ter zake van de dienstverlening genoemd in de Tarieventabel. Hierbij merkt het Hof nog op dat het inzicht kan worden verschaft op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening (Hoge Raad 16 april 2010, nr. 08/02001, ECLI:NL:HR:BM1236).
4.3.4.
Belanghebbende heeft hier niets tegen ingebracht. Belanghebbende heeft de geraamde baten niet in twijfel getrokken, noch aangevoerd dat in de overzichten opgenomen geraamde lasten niet kunnen worden aangemerkt als ‘lasten ter zake’. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat in de overgelegde gegevens omtrent geraamde baten en lasten feitelijke onjuistheden voorkomen. Het Hof is van oordeel dat, gelet op de uitgangspunten vastgelegd in de in 4.3.1 genoemde arresten, de mate van inzicht door de Heffingsambtenaar geboden in de geraamde baten en lasten, en de omstandigheid dat belanghebbende niet heeft gesteld dat en waarom naar zijn mening ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat, moet worden uitgegaan van de juistheid van de door de Heffingsambtenaar overgelegde gegevens.
4.3.5.
Gelet op het vorenstaande is het Hof van oordeel dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. Vraag II moet daarom ontkennend worden beantwoord.
Vraag III Uitsluitend leges voor meerkosten?
4.4.1.
Voor het in behandeling nemen van de in 2006 ingediende aanvraag voor het verlenen van een reguliere bouwvergunning is € 28.181,31 aan leges geheven. Belanghebbende heeft in afwijking van de verleende bouwvergunning gebouwd. De afwijking betreft volgens belanghebbende een wijziging van ondergeschikte aard, waardoor het belastbaar feit zich thans niet heeft voorgedaan en er uitgegaan moet worden van een beperking van de heffing tot het bedrag voor de wijzigingen van het oorspronkelijk bouwwerk.
4.4.2.
Vaststaat dat in de Verordening, anders dan in de Legesverordening voor het jaar 2010, geen apart tarief is opgenomen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een gewijzigde bouwvergunning. Anders dan belanghebbende stelt, heeft het belastbaar feit zich wel voorgedaan (zie 4.2.1). Omdat de Verordening niet voorziet in een apart tarief voor een gewijzigd bouwplan, evenmin voorziet in ‘meerkosten’ als heffingsmaatstaf, ook geen verrekeningsbepaling kent, en belanghebbende ter legalisatie van de bestaande situatie het gehele bouwplan opnieuw diende voor te leggen, heeft de Heffingsambtenaar terecht het tarief voor een aanvraag om een reguliere bouwvergunning toegepast.
4.4.3.
Op grond van jurisprudentie wordt bij een nieuwe aanvraag voor een bouwvergunning wegens een wijziging van het bouwplan opnieuw leges geheven, zie onder meer Hoge Raad 16 april 2010, nr. 09/01091, ECLI:NL:HR:2010:BM1239. Belanghebbende heeft zulks ter zitting ook erkend. Hij vindt echter dat zijn situatie anders is en ook anders behandeld moet worden, nu in die jurisprudentie steeds sprake is van een situatie waarin ten tijde van de nieuwe aanvraag nog niet is gebouwd. Het Hof ziet geen reden om af te wijken van de bestaande jurisprudentie. De omstandigheid dat belanghebbende in afwijking van de verleende bouwvergunning heeft gebouwd en dat de belanghebbende in de door de Hoge Raad besliste situatie nog niet had gebouwd, rechtvaardigt naar het oordeel van het Hof geen gunstigere behandeling van belanghebbende ten opzichte van de belanghebbende in genoemd arrest.
4.4.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat vraag III ontkennend moet worden beantwoord.
Vraag IV Disproportionele heffing?
4.5.1.
Belanghebbende stelt dat hij in volstrekt onredelijke mate bijdraagt aan de inkomsten die de gemeente nodig meent te hebben om de kosten van de uitvoering te kunnen dekken.
4.5.2.
Het Hof stelt voorop dat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad er geen rechtstreeks verband is vereist tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds. De Rechtbank heeft terecht overwogen dat de bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven toekomt aan de gemeenten zelf en dat het de rechter niet vrijstaat om over de hoogte van het tarief te oordelen, tenzij het tarief leidt tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever bij het aan de lagere overheden toekennen van de bevoegdheid tot het heffen van belasting niet voor ogen kan hebben gehad. Het Hof ziet, in navolging van het oordeel van de Rechtbank, in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de door belanghebbende gewraakte tariefstelling zodanig willekeurig of onredelijk is te achten dat daarmee de door de wetgever toegekende bevoegdheid te buiten is gegaan.
4.5.3.
Hetzelfde heeft te gelden voor zover belanghebbende zich op het standpunt stelt dat de gemeentelijke wetgever de tarieventabel op andere wijze had moeten vormgeven, in die zin dat daarin ook de mogelijkheid tot verrekening van eerder betaalde leges had moeten zijn opgenomen, dan wel dat uitsluitend leges wordt geheven over de meerkosten van een gewijzigd bouwplan. Omdat bij een gewijzigd bouwplan de mogelijkheid bestaat dat de door de gemeente verrichte diensten, bestaande uit het behandelen van de aanvraag voor een reguliere bouwvergunning, geheel opnieuw dienen te geschieden, kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat toepassing van de Verordening tot een belastingheffing leidt die de wetgever met het verlenen van de bevoegdheid tot het heffen van leges niet op het oog kan hebben gehad.
4.5.4.
Uit het vorenoverwogene volgt dat ook vraag IV ontkennend moet worden beantwoord.
Slotsom
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.Beslissing
Het Hof:
- verklaarthet hoger beroep ongegrond;
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 13 november 2015 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, A.J. Kromhout en T.A. Gladpootjes, leden, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.