Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
(rov. 6.7.2) Het hof heeft vervolgens overwogen:
4.Beslissing
23 december 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerder], waarbij [eiser] als cliënt een beroep deed op de zorgplicht van zijn advocaat, [verweerder], in het kader van het aanvragen van een toevoeging voor rechtsbijstand. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] was betrokken bij een verkeersongeval in maart 2007 en had [verweerder] als zijn advocaat ingeschakeld. Na een periode van onenigheid over de kosten en de behandeling van de zaak, heeft [eiser] zich tot een andere advocaat gewend. [verweerder] vorderde vervolgens betaling van buitengerechtelijke kosten van [eiser].
De Hoge Raad oordeelde dat de advocaat verplicht is om met de cliënt te overleggen of er termen zijn om een toevoeging aan te vragen, tenzij er goede gronden zijn om aan te nemen dat de cliënt niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt. Het hof had overwogen dat [eiser] onvoldoende had onderbouwd dat hij, indien [verweerder] een toevoeging had aangevraagd, niet meer verschuldigd zou zijn geweest dan de eigen bijdrage. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en oordeelde dat de klachten van het middel niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op nihil. Dit arrest bevestigt de verplichtingen van advocaten ten aanzien van hun cliënten en de noodzaak om transparant te zijn over de mogelijkheden van rechtsbijstand.