ECLI:NL:HR:2016:2992

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 2016
Publicatiedatum
22 december 2016
Zaaknummer
16/00453
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichtingen van de advocaat bij het aanvragen van een toevoeging en de gevolgen van het niet voldoen aan deze zorgplicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 december 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de arresten van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een geschil tussen [eiser] en [verweerder], waarbij [eiser] als cliënt een beroep deed op de zorgplicht van zijn advocaat, [verweerder], in het kader van het aanvragen van een toevoeging voor rechtsbijstand. De feiten van de zaak zijn als volgt: [eiser] was betrokken bij een verkeersongeval in maart 2007 en had [verweerder] als zijn advocaat ingeschakeld. Na een periode van onenigheid over de kosten en de behandeling van de zaak, heeft [eiser] zich tot een andere advocaat gewend. [verweerder] vorderde vervolgens betaling van buitengerechtelijke kosten van [eiser].

De Hoge Raad oordeelde dat de advocaat verplicht is om met de cliënt te overleggen of er termen zijn om een toevoeging aan te vragen, tenzij er goede gronden zijn om aan te nemen dat de cliënt niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt. Het hof had overwogen dat [eiser] onvoldoende had onderbouwd dat hij, indien [verweerder] een toevoeging had aangevraagd, niet meer verschuldigd zou zijn geweest dan de eigen bijdrage. De Hoge Raad verwierp het beroep van [eiser] en oordeelde dat de klachten van het middel niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft [eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van [verweerder] zijn begroot op nihil. Dit arrest bevestigt de verplichtingen van advocaten ten aanzien van hun cliënten en de noodzaak om transparant te zijn over de mogelijkheden van rechtsbijstand.

Uitspraak

23 december 2016
Eerste Kamer
16/00453
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 515138/CV EXPL 13-888 van de rechtbank Limburg van 9 oktober 2013;
b. de arresten in de zaak HD 200.141.069/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 december 2014 en 29 september 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 17 november 2016 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) In maart 2007 is [eiser] een verkeersongeval overkomen, waarbij hij als inzittende van een personenauto is aangereden door een van links komende auto. Deze auto was verzekerd bij N.V. Interpolis Schade (hierna: Interpolis). Interpolis heeft aansprakelijkheid erkend.
(ii) Enkele weken later heeft [eiser] zich gewend tot [verweerder] als zijn advocaat.
(iii) Bij brief van 27 april 2007 heeft [verweerder] Interpolis medegedeeld dat hij met [eiser] heeft afgesproken werkzaam te zullen zijn op basis van een tarief van € 225,-- per uur, exclusief 19% btw en 5% dossier- en administratiekosten. Op dezelfde datum heeft [verweerder] een kopie van de brief aan [eiser] verzonden. [eiser] heeft die brief ontvangen.
(iv) In het voorjaar van 2012 heeft [eiser] zich tot een andere advocaat gewend, die de behandeling van de zaak van [verweerder] heeft overgenomen.
( v) Bij brief van 29 mei 2012 aan [eiser] heeft [verweerder] bevestigd dat hij de behandeling van het dossier neerlegt en heeft hij medegedeeld dat, als [eiser] aan Interpolis geen toestemming geeft om een bedrag van € 6.600,-- van de slotuitkering aan hem over te maken in verband met door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten, hij zich vrij acht om incassomaatregelen te nemen.
(vi) Bij brief van 20 december 2012 heeft [verweerder] [eiser] gesommeerd om binnen twee weken een bedrag van € 5.669,69 aan buitengerechtelijke kosten te betalen.
(vii) [eiser] heeft [verweerder] niet betaald.
(viii) In januari 2013 heeft Interpolis aan [verweerder] een bedrag van € 3.500,-- betaald.
3.2.1
[verweerder] heeft – voor zover in cassatie van belang – gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van € 2.169,69 met rente en kosten.
3.2.2
De kantonrechter heeft zich onder verwijzing naar art. 32 Wet tarieven in burgerlijke zaken onbevoegd verklaard te beslissen over de gevorderde bedragen voor zover deze zien op het door [eiser] aan [verweerder] verschuldigde loon en heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.2.3
Het hof heeft [eiser] veroordeeld aan [verweerder] een bedrag van € 2.169,69 te betalen. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen. Nu de Wet tarieven in burgerlijke zaken niet meer van toepassing is, is de burgerlijke rechter bevoegd om kennis te nemen van alle geschillen over het loon dat door een advocaat aan zijn cliënt is berekend (rov. 6.4). Tot uitgangspunt dient dat tussen [verweerder] en [eiser] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen (rov. 6.6). Op grond van art. 7:405 lid 2 BW is [eiser] het loon aan [verweerder] verschuldigd dat partijen hebben afgesproken dan wel het op gebruikelijke wijze berekende loon of, bij gebreke daarvan, een redelijk loon. Aan het enkele feit dat [verweerder] zijn declaraties rechtstreeks naar Interpolis stuurde heeft [eiser] niet het vertrouwen mogen ontlenen dat hij geen loon aan [verweerder] verschuldigd zou zijn. Indien [verweerder] in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] is tekortgeschoten en zonder afspraak hierover geen toevoeging voor [eiser] heeft aangevraagd, had [eiser] zijn eigen prestatie kunnen opschorten. De enkele stelling dat [verweerder] in de nakoming van de overeenkomst is tekortgeschoten, bevrijdt [eiser] niet van zijn betalingsverplichting.
(rov. 6.7.2) Het hof heeft vervolgens overwogen:
“Voor zover [eiser] heeft betoogd dat hij niet meer verschuldigd zou zijn dan de eigen bijdrage als [verweerder] een toevoeging zou hebben aangevraagd, is het hof van oordeel dat [eiser] zijn stelling onvoldoende onderbouwd heeft; dit met name in het licht van het feit dat toevoegingen in letselschadezaken in de regel slechts voorwaardelijk worden verleend en meestal ingetrokken worden zodra een uitkering wordt betaald en de rechtsbijstand bij de aansprakelijke partij in rekening kan worden gebracht. De stelling dat [verweerder] volledig is betaald door Interpolis, wordt door [eiser] zelf tegengesproken (…).”
Volgens het hof is een uurloon van € 225,-- exclusief btw, 5% dossier- en administratiekosten en verschotten niet expliciet overeengekomen, maar kan daarvan wel worden uitgegaan als op de gebruikelijke wijze berekend loon (rov. 6.10.3).
3.3
Het middel neemt terecht tot uitgangspunt dat de rechtsverhouding tussen een advocaat en een cliënt meebrengt dat de advocaat verplicht is met de cliënt te overleggen of er termen zijn te trachten een toevoeging te verkrijgen, tenzij de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat de cliënt niet voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt (HR 1 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0397, NJ 1992/121, en HR 14 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0962, NJ 1993/457).
3.4
De klachten dat het hof deze verplichting van de advocaat heeft miskend, falen echter bij gebrek aan belang. Het hof heeft in rov. 6.7.2, hiervoor in 3.2.3 geciteerd, immers overwogen dat [eiser] onvoldoende zijn stelling heeft onderbouwd dat hij, als [verweerder] een toevoeging zou hebben aangevraagd, niet meer verschuldigd zou zijn geweest dan de eigen bijdrage. Tegen die overweging zijn geen klachten gericht.
3.5
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
23 december 2016.