Uitspraak
23 mei 2014, nummer AWB 12/2812, in het geding tussen
1.Ontstaan en loop van het geding
Het desbetreffende aangiftebiljet vermeldt als zodanig een bedrag van € 6.305. Dit bedrag is door belanghebbende op 11 oktober 2011 voldaan.
Naar aanleiding van het door belanghebbende tegen dit op aangifte voldane bedrag gemaakte bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak van 15 juni 2012 besloten volledig aan het bezwaar tegemoet te komen en van dit bedrag teruggaaf te verlenen tot een bedrag van € 792 aan BPM en een vergoeding voor kosten van bezwaar te verlenen tot een bedrag van € 54,50.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] en mevrouw [B] , alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [C] , de heer [D] en de heer [E] .
2.Feiten
11 oktober 2011 voldaan.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Hoe dient de rente over het terug te geven bedrag te worden berekend?
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover betreft het oordeel over het BTW-regime en de kostenvergoedingen, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vaststelling van een teruggaaf van € 1.067 en tot toekenning van een proceskostenvergoeding in beroep en hoger beroep volgens Besluit, primair rekening houdend met een matiging wegens samenhangende zaken, subsidiair, naar het Hof verstaat, wegens bijzondere omstandigheden.
4.Gronden
al is het maar in sommige gevallen(cursivering Hof), zwaarder wordt belast. (…)”
V-N 2014/2.18 (hierna ook: het arrest van 19 december 2013) volgt dat de BPM bij invoer niet hoger mag zijn dan het laagste restbedrag aan BPM dat is vervat in de waarde van “gelijksoortige”, reeds in Nederland geregistreerde voertuigen. Wat onder “gelijksoortige voertuigen” moet worden begrepen volgt uit r.o. 23 van het arrest van 19 december 2013:
24. Dienaangaande zij opgemerkt dat de in het vorige punt vermelde criteria limitatief noch dwingend zijn opgesomd. Het referentievoertuig kan natuurlijk variëren naargelang van de specifieke kenmerken van het ingevoerde voertuig. Twee voertuigen die op dezelfde datum voor het eerst in gebruik zijn genomen, zijn niet noodzakelijk gelijksoortig, bijvoorbeeld wegens een andere slijtage. Het staat aan de nationale rechter om, met inachtneming van de in het vorige punt vermelde kenmerken, vast te stellen van welke nationale producten de kenmerken het dichtst aanleunen bij die van het betrokken ingevoerde voertuig.”
De Inspecteur komt in hoger beroep op tegen het oordeel van de Rechtbank, dat de prijs van de auto niet een fysiek kenmerk is als bedoeld in de jurisprudentie van het HvJ. Hij wijst er op, dat het HvJ de prijs zelf noemt in zijn arrest. Voorts stelt de Inspecteur, dat een BTW‑auto een veel ruimere kring van kopers kent (namelijk zowel ondernemers als particulieren) en dus vlotter verhandelbaar is, waardoor het onderscheid in marge- of BTW‑auto wel van belang is. Ten slotte stelt de Inspecteur, naar het Hof verstaat, dat indien voor de berekening van de verschuldigde BPM bij invoer aangesloten zou worden bij een marge-auto, dit een achterstelling van de binnenlandse verhoudingen tot gevolg zou hebben.
19 december 2014, BNB 2015/76 en BNB 2015/101. Belanghebbende stelt wel dat, anders dan de Rechtbank heeft beslist, belanghebbende recht heeft op een rentevergoeding over het gehele bedrag van de teruggaaf van € 1.277, te berekenen over het tijdvak dat aanvangt op de dag na die van de betaling van de onverschuldigde BPM en eindigend op de dag van de terugbetaling. De Inspecteur heeft die stelling niet bestreden.
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep ongegrond en het incidentele hoger beroep gegrond;
- vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
- verklaarthet tegen de uitspraak van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigtde uitspraak van de Inspecteur;
- verleenteen teruggaaf van € 1.277 aan BPM;
- gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende rente vergoedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 28c van de Invorderingswet 1990 over het bedrag van de teruggaaf van € 1.277, te berekenen over het tijdvak dat aanvangt op 12 oktober 2011 en eindigt op de dag voorafgaand aan die van de terugbetaling;
- gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 310 vergoedt;
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het bezwaar aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 254;
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal (€ 979 plus € 1.470 =) € 2.449; en
- bepaaltdat van de Inspecteur ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 493.