De firmanten die reeds werkten bij [K] hebben hem getipt dat er veel werk was. Zodoende is hij in december 2004 in contact gekomen met de heren [belanghebbende] en [D]. De moeder van de heer [D] ([P]) regelde het papierwerk. De heer [O] dacht dat hij werkzaamheden verrichtte als werknemer met als werkgever de heren belanghebbende en [D]. Het vennootschapscontract van de firma is bij hem niet bekend. Hij kon toen zelf geen Nederlands lezen en een Pools contract heeft hij nooit gezien.
De heer [O] vroeg aan de heer [D] om formulieren als arbeidscontract en loonstroken. De heer [D] zei dat alles in orde was, of “volgende maand krijg je het” of “de boekhouder heeft een fout gemaakt”. De heer [O] had in die periode (december 2004 tot en met 2006) nog geen sofinummer, aangezien dit pas aangevraagd is medio 2007 toen hij bij [M] in loondienst begon. Bij [K] verdiende hij € 5 netto en bij [M] ca. € 9 netto.
Volgens de heer [O] was dit niet het geval, er werd geen overleg gevoerd en de Polen wisten niet dat ze firmanten waren. Op zondagavond belde de heer [D] naar de Polen en vertelde dan waar zij maandag moesten werken en met welke auto gereden moest worden. De heer [D] was de planner en de [belanghebbende] was de baas. De heren D en [belanghebbende] waren deenigen die een bankpas hadden en deden alle bankzaken. De Polen deden geen geldzaken. Moest er iets betaald worden voor brandstof of materiaal etc., dan werd, volgens de heer [O], geld gehaald bij de heer [belanghebbende] of de heer [D] of bij de echtgenote van de heer [belanghebbende], [P]. Zij hield de bankzaken bij.
Volgens de heer [O] moesten zij zelf de urenformulieren bijhouden en afgeven aan de heer [D] en de heer [belanghebbende], dat lag aan wie ter plekke was. Aan de hand hiervan werden de uren uitbetaald door de heer [D], de heer [belanghebbende] of mevrouw [P] en moesten zij voor de ontvangst van het geld een kwitantie ondertekenen. Dit gebeurde ook in 2005 en 2006.
De heer [O] verrichtte alle soorten werkzaamheden die gepland waren door de heer [D]. De heer [D] zorgde ook voor de materialen.
Als hij ziek was dan moest hij dit melden bij de heren [belanghebbende] of [D]. Verlof werd pas verleend na toestemming van de heren [belanghebbende] of [D]. Voor hem, de heer [O], waren de heren [belanghebbende] en [D] hetzelfde, het waren de bazen.
Controle op het werk bij particulieren geschiedde door de heren [belanghebbende] en [D].
Indien de uit te voeren werkzaamheden op grotere afstand van de woonplaats [N] plaatsvonden, dan verzorgden de heren [belanghebbende] en [D] de overnachtingen in een of andere bungalow. Het eten moest dan door de Polen zelf worden verzorgd.
De werkuren varieerden van 5 tot 11 uur per dag.
Volgens de heer [O] is er een controle van een overheidsinstantie geweest (de heer [O] kon zich niet herinneren welke instantie). De heer [D] zei tegen de Polen, nadat zij door hem naar een aparte ruimte waren gedirigeerd, als iemand hun iets zou vragen, zij dan moesten zeggen dat ze (de Polen) “baas” waren. De dag ná de controle werden zij allen door de heer [D] naar huis gestuurd. Ze hoefden die dag niet te werken.”
Volgens de heer [O] zou de heer [Q] bauleiter/bedrijfsleider worden. Uiteindelijk heeft de heer [D] deze functie waargenomen.
De betalingen, volgens de ingeleverde urenstaten, vonden niet op vaste tijdstippen plaats. “Ik moest er altijd naar vragen”. Het antwoord van de heren [belanghebbende] en [D] was altijd “morgen, overmorgen, ik heb nu niks”. “Uiteindelijk kreeg ik het dan, maar nooit op een vast tijdstip in de maand”.
Op de vraag of hij bij het vertrek uit de onderneming nog iets extra’s had gekregen, bijvoorbeeld een afrekening omdat hij de onderneming verliet, (de heer [O] begon te lachen) antwoordde hij vaak blij was dat hij überhaupt de gewerkte uren kreeg uitbetaald.
Wij hebben de heer [O] tenslotte gevraagd of hij een Poolse collega ([R]), ook werkzaam bij [M] en in het verleden bij [K]) zou willen vragen om ook een gesprek met ons te hebben over [K]. Hij stemde hierin toe.”.