Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Artikel 1
Onderdeel I
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die is opgelegd door de Heffingsambtenaar van BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen. De belanghebbende parkeerde zijn auto op een plek waar parkeerbelasting verschuldigd was en betaalde € 6 voor een ticket dat een geldigheidsduur van één uur had. De parkeerautomaat gaf aan dat maximaal één uur mocht worden geparkeerd. Na controle door een parkeercontroleur werd vastgesteld dat de auto na het verstrijken van het eerste uur nog steeds geparkeerd stond, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 58, bestaande uit € 56 aan kosten van de naheffingsaanslag en € 2 aan parkeerbelasting.
De belanghebbende betoogde dat hij voor de twee uren na het eerste uur belasting had betaald en dat de naheffingsaanslag onterecht was. Het Hof oordeelde dat het bedrag dat de belanghebbende meer had betaald dan het eerste uur niet kon worden aangemerkt als betaling voor de tijd na het eerste uur. De Heffingsambtenaar was gerechtigd om de naheffingsaanslag op te leggen, aangezien de belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om opnieuw belasting te betalen na het verstrijken van de maximale parkeerduur. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de parkeerregels en de verplichting om bij het verstrijken van de maximale parkeerduur opnieuw belasting te voldoen. De belanghebbende werd in het ongelijk gesteld en het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van de Rechtbank, waarbij de kosten van de procedure voor de belanghebbende bleven.