In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die op 2 februari 2019 is opgelegd door de gemeente Hilversum. De naheffingsaanslag van € 65,60 werd opgelegd omdat de auto van belanghebbende voor een klein deel buiten het parkeervak stond. De heffingsambtenaar handhaafde de naheffingsaanslag na bezwaar, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, met de bepaling dat de rechtsgevolgen in stand blijven. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 12 januari 2021, die via beeldbellen plaatsvond, werd het geschil besproken. Belanghebbende stelde dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat zijn auto niet geheel binnen het parkeervak stond en hij langer had geparkeerd dan de toegestane tijd. De heffingsambtenaar betwistte dit en verwees naar foto’s die aantonen dat de auto vrijwel volledig binnen het parkeervak stond. Het Hof oordeelde dat de auto voor het overgrote deel binnen de parkeerstrook geparkeerd stond en dat er derhalve sprake was van parkeren in de zin van de gemeentelijke verordening.
Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Daarnaast werd de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase vastgesteld op € 1.335, en het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak van de rechtbank werd gedeeltelijk vernietigd, maar voor het overige bevestigd.