In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van belanghebbende BV tegen een uitspraak van de Rechtbank Arnhem. De zaak is ontstaan na een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008, waarbij een belastbare winst van € 2.975.725 is vastgesteld. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep heeft ingesteld bij het Hof Arnhem. Dit Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de voorlopige aanslag verlaagd. De Staatssecretaris van Financiën heeft cassatie ingesteld bij de Hoge Raad, die de zaak heeft verwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De kern van het geschil betreft de vraag of de herinvesteringsreserve (HIR) die door belanghebbende is gevormd, kan worden afgeboekt op de aanschaffingskosten van een aandeel in een Duitse vennootschap (GbR). De Hoge Raad heeft in zijn verwijzingsarrest geoordeeld dat de HIR moet worden toegevoegd aan de winst, tenzij aan de boekwaarde-eis van artikel 3.54, tweede lid, Wet IB 2001 wordt voldaan. Het Hof heeft vastgesteld dat de boekwaarde van het aandeel in de GbR niet hoger is dan de gezamenlijke boekwaarde van de vervreemde onroerende zaken waarvoor de HIR is gevormd. Hierdoor is niet voldaan aan de boekwaarde-eis en moet de HIR geheel aan de winst worden toegevoegd.
Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat zij voorafgaand aan de belangenwijziging geen HIR heeft gevormd en dat zij aanspraak maakt op toepassing van de ruilarresten. Het Hof heeft deze stellingen verworpen, evenals het beroep op discriminatie en opgewekt vertrouwen. De uitspraak van het Hof bevestigt dat de HIR moet worden vrijgegeven en dat de eerdere uitspraak van de Rechtbank moet worden gehandhaafd.