In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die betrekking heeft op een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2008. De uitspraak van het Gerechtshof was gewezen op 28 mei 2015, onder nummer 14/00562. Dit cassatieberoep volgt op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad van 23 mei 2014, waarin het Gerechtshof te Arnhem werd verzocht om de zaak opnieuw te behandelen na vernietiging van een eerdere uitspraak. De belanghebbende, [X] B.V., heeft in cassatie twee klachten ingediend tegen het oordeel van het Gerechtshof.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van [X] B.V. geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft daarom, met toepassing van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 4 december 2015.