Uitspraak
de Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Arnhemvan 4 december 2012, nr. 11/00501, betreffende een aan
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) opgelegde voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting die aan de belanghebbende, [X] B.V., is opgelegd voor het jaar 2008. De belanghebbende had een vervreemdingswinst van € 2.915.725 behaald en wenste een herinvesteringsreserve te vormen op basis van artikel 3.54 van de Wet IB 2001. De Inspecteur had echter een nadere voorlopige aanslag opgelegd, omdat hij meende dat er sprake was van een belangwijziging als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De Rechtbank te Arnhem verklaarde het beroep ongegrond, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep gegrond. De Staatssecretaris ging in cassatie, waarbij de Hoge Raad de zaak beoordeelt. De Hoge Raad oordeelt dat de herinvesteringsreserve ook kan worden gevormd bij herinvestering in hetzelfde boekjaar. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat geen herinvesteringsreserve kan worden gevormd als de herinvestering in hetzelfde boekjaar plaatsvindt als de vervreemding. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
De Hoge Raad concludeert dat de belanghebbende recht heeft op de herinvesteringsreserve en dat de eerdere oordelen van het Hof niet in stand kunnen blijven. De zaak wordt terugverwezen voor nadere beoordeling van de herinvesteringsreserve in het licht van de relevante wetgeving.