4.3. In het Besluit van 18 december 2003, nr. CPP2003/2861M heeft de staatssecretaris het volgende neergelegd:
“Aan mij zijn vragen gesteld over de reikwijdte van artikel 15e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna artikel 15e). De vragen en antwoorden zijn hierna opgenomen.
Vraag
X is directeur en enig aandeelhouder van de beleggingsvennootschap B. In 2002 verkoopt B haar belangrijkste activa: een aantal onroerende goederen. X is niet van plan de vennootschap te laten herinvesteren en verkoopt zijn aandelen nog in 2002. De nieuwe directeur en enig aandeelhouder, Y, heeft wel een (her)investeringsplan voor B. Op haar balans per 31 december 2002 wenst B een herinvesteringsreserve te vormen voor de boekwinst die zij heeft gemaakt bij de verkoop van de panden (op de voet van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, in verbinding met artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001).
Verhindert artikel 15e de vorming van de gewenste herinvesteringsreserve, of kan artikel 15e, op grond van de tekst, alleen worden toegepast op herinvesteringsreserves die zijn gevormd in jaren voorafgaand aan het jaar van aandelenverkoop?
Antwoord
Ja, artikel 15e verhindert de vorming van de gewenste herinvesteringsreserve. De tekst van deze bepaling is geen reden de toepassing te beperken tot (de handel in) bestaande reserves, gevormd in de jaren voorafgaand aan de aandelenverkoop.
Deze conclusie stoelt op de volgende overwegingen.
1. Artikel 15e moet voorkomen, dat er met de faciliteit van de herinvesteringsreserve wordt gehandeld; er mag met de verkoop van de aandelen geen belastingvoordeel worden behaald (in de sfeer van de herinvesteringsreserve). (Zie bijvoorbeeld Tweede Kamer, vergaderjaar 1999/2000, 27 209, nr. 3)
2. De bedoeling van artikel 15e verzet zich dus niet alleen tegen handel in bestaande reserves, maar ook tegen de vorming van herinvesteringsreserves die zonder de aandelenverkoop niet gevormd hadden kunnen worden. Ook in die gevallen wordt immers de faciliteit van de herinvesteringsreserve "verhandeld".
3. Op grond van de tekst van artikel 15e wordt wel gesteld dat de werking is beperkt tot reserves die zijn gevormd in de jaren voorafgaand aan de aandelenverkoop. Dit omdat de tekst bepaalt "Indien de belastingplichtige (...) een herinvesteringsreserve heeft gevormd en (...) het (...) belang (...) nadien (...) is gewijzigd". Vooral het woord "nadien" zou wijzen op voorafgaand aan de aandelenverkoop gevormde reserves, en dus op bestaande reserves.
Dit uitsluitend op de tekst gebaseerde argument kan geen beslissende betekenis hebben.
De bepleite beperkte werking van artikel 15e komt daarvoor teveel in strijd met de onmiskenbaar ruimere bedoeling van deze bepaling.
4. Voor een ruime uitleg op basis van doel en strekking pleit ook Hoge Raad, 28 april 1993, BNB 1993/214. Daar was de verwante vraag of de verrekeningsbeperking van artikel 20, vijfde lid, (oud) van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, alleen de winsten trof van volgende jaren, dan wel ook verrekening uitsloot met winsten van het jaar van belangenwijziging zelf.
Ook hier gaf de Hoge Raad voorrang aan een ruime uitleg op grond van doel strekking, ten koste van een beperkte uitleg op basis van de tekst.”