Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 mei 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of een belanghebbende recht heeft op vrijstelling van de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor zijn inkomen in box 1 en box 2. De belanghebbende, die inkomen genoot uit werkzaamheden als lid van de provinciale staten en gemeenteraad, stelde dat hij op grond van het gelijkheidsbeginsel recht had op dezelfde vrijstellingen als bepaalde leden van het Koninklijk Huis. Het Hof verwierp deze stelling, oordelend dat de wetgever met artikel 40 van de Grondwet een vrijstelling heeft gecreëerd die specifiek geldt voor leden van het Koninklijk Huis, en dat deze vrijstelling niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het Hof benadrukte dat de rechter het oordeel van de wetgever dient te respecteren en dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van belastingregels. De uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard, werd bevestigd. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet gelijk is aan de leden van het Koninklijk Huis en dat de vrijstelling van belastingheffing voor hen niet van toepassing is op zijn situatie.