Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
Belanghebbende is een beleggingsvennootschap.
De heer [F] woont sinds 1994 in België.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep tegen de uitspraken op bezwaar.
4.Gronden
23 september 1992, nr. 27 293, ECLI:NL:HR:1992:ZC5105, BNB 1993/193, oordeelde de Hoge Raad:
- externe - beleggingsadviseurs). De heer [F] heeft ervoor gezorgd dat hij digitaal inzicht heeft in de beleggingsportefeuille van belanghebbende. Daarnaast wordt door de heer [F] (in samenspraak met zijn - externe - fiscaal adviseur) bepaald op welke wijze de aandeelhouderbeslissing tot afstempeling van de aandelen van belanghebbende financieel wordt afgewikkeld (een bestuursbeslissing). Nergens komt hierbij enige betrokkenheid van het formele bestuur in beeld.
in Nederlandligt.
Nu de heer [F] in België woont, levert het voorgaande niet een redelijk vermoeden in de vorenbedoelde zin op. Daarbij merkt het Hof op dat de activiteiten van belanghebbende bestaan uit het beleggen van vermogen onder meer via het portfolio in Denemarken bij [P-bank] [Q] en via leningen in België, dus niet in Nederland. Het inschakelen van externe adviseurs in Nederland op gebied van vermogensbeheer en bij herstructurering betekent niet dat de feitelijke leiding bij deze adviseurs komt te liggen. Het is immers gebruikelijk dat het ontbreken van expertise bij het bestuur wordt aangevuld door ingehuurde expertise. Bij het uitoefenen van haar leidinggevende taak kan het bestuur zich immers laten bijstaan door derden. Dat deze derden vanuit Nederland opereren levert op zich, ook niet in combinatie met hetgeen de Inspecteur overigens heeft aangevoerd, nog geen redelijk vermoeden op dat belanghebbende ook vanuit Nederland feitelijk wordt geleid, respectievelijk in Nederland een vi/vv heeft. In hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd liggen onvoldoende aanwijzingen besloten ter schraging van het vermoeden dat de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid (mede) bij deze derden berust.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
- bepaalt dat van de Staat ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 493;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.461.