In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda, waarin de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft een beschikking heffingsrente die aan belanghebbende is opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst/Oost Brabant. De heffingsrente is in rekening gebracht naar aanleiding van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, waarbij een belastbaar inkomen van € 182.458 is vastgesteld. Belanghebbende heeft in beroep gesteld dat de Inspecteur niet zorgvuldig heeft gehandeld door geen voorlopige aanslag op te leggen, ondanks informatie die hij had ontvangen van een zakenpartner. De zitting vond plaats op 15 mei 2013, waar belanghebbende en zijn gemachtigde, alsook vertegenwoordigers van de Inspecteur, aanwezig waren. De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en het Hof heeft het onderzoek gesloten. Het Hof heeft vastgesteld dat de Inspecteur de heffingsrente in overeenstemming met de wet heeft vastgesteld, maar dat hij niet verplicht was om een voorlopige aanslag op te leggen op basis van informatie van derden. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de nodige zorgvuldigheid heeft betracht en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.